Een vrouw die met zichzelf in de knoop zit besluit om een masterclass acteren te volgen. Een kort verhaal door Renske van den Broek over opnieuw leren lopen, majorettemeisjes en vrede sluiten met wie je bent.
‘Je moet niet doen alsof je zoekt, je moet écht zoeken!’ De docent bekijkt me met een schuin hoofd en samengeknepen ogen. ‘Voor wie trek je zo demonstratief die gordijnen open? Jij bent bezig met je publiek. Zie mij eens mooi zoeken, dat zeg je!’ Zwierig loopt ze verder.
Ze lijkt sprekend op die acteur van wie ik de naam altijd vergeet, een van de weinige Nederlanders die het in Amerika gemaakt heeft. Het is haar broer, heeft ze al minstens drie keer laten vallen.
Waarom ben ik hier ook alweer? Sinds de paniekaanval die me overviel tijdens het spelen van een voorstelling voor dertig kleuters had ik het acteren vermeden. Huilend was ik na de voorstelling op de fiets gesprongen en linea recta naar de huisarts gefietst. De pillen die hij me gaf hielpen wel, maar ze waren snel op en de dokter wilde me geen nieuwe geven. Nu moest ik zelf maar weer leren om de straat op te gaan zonder me achter een boom te willen verstoppen zodra ik een bekende in het vizier kreeg.
Guus had me overgehaald tot het inschrijven voor deze masterclass. Ik mocht mezelf best een keer iets cadeau doen, zei ze. Nu zat ik thuis maar een beetje te kniezen tot het beter zou gaan. Ze had gelijk. Het aanmelden alleen al had me nachtenlang hartkloppingen bezorgd.
‘Je moet het niet mooi maken, je moet het echt maken!’ roept de docent. ‘Het magische woordje als is de sleutel tot onze verbeelding. Wat als je wist dat de boel hier in rook op zou gaan als jij die sleutel niet vindt?’
We werken in een theaterlokaal zoals ik ze ken van de academie. De ruimte is nagenoeg leeg: op de grond ligt een oude balletvloer, langs de spelvloer staat een rij stoelen en aan de muur hangen dikke zwarte gordijnen. Niet veel plekken waar je een sleutel kunt verstoppen. Kom op, Vos, je bent hier voor jezelf. Het is goed om jaren na die toneelacademie weer te mogen leren. Zo zei Guus het: mogen leren. Zelf had ze op het laatste moment afgezegd. Baby nummer twee had mazelen, of waterpokken.
‘Ik zal jullie iets vertellen!’ roept de docent met gespreide armen. Ze draagt een wollen vest met van die vleermuismouwen, wat haar status als goeroe nog extra benadrukt. ‘Het is geen spelopdracht, ik heb echt een sleutel verstopt en we gaan niet verder voordat jullie hem gevonden hebben.’ Triomfantelijk gaat ze zitten.
De actrice die ik herken van de Avikoreclame vraagt handenwringend of ik ergens een sleutel heb gezien. Aanstelster. God wat mis ik mijn zonnebril, dat geruststellende laagje tussen mij en de wereld. Bij het schoolplein bekijken de andere ouders me misprijzend als ik met mijn fiets tussen mijn benen aan de overkant van de straat sta te wachten. Wanneer Arend aan komt rennen met zijn armen vol knutselwerkjes, slinger ik hem in één beweging achterop zodat we ervandoor zijn voordat vriendjes of hun moeders ons kunnen aanklampen voor een speelafspraak.
Op de academie moesten we zo vaak door de ruimte lopen dat na vier jaar ieder hoekje van elk lokaal ons net zo vertrouwd was als ons eigen lichaam.
De docent schrijdt door de zaal en observeert met priemende felblauwe oogjes. ‘Je moet eerst alles afleren voor je voorzichtig opnieuw kunt leren lopen.’ Voor mijn neus blijft ze stilstaan. ‘Een van de moeilijkste dingen die er bestaat: lopen. Wist je dat?’
Wat een onzin. Op de academie moesten we zo vaak door de ruimte lopen dat na vier jaar ieder hoekje van elk lokaal ons net zo vertrouwd was als ons eigen lichaam.
‘Geloof je me niet? Probeer het maar eens, lopen zonder intentie.’ Ze glimlacht diepe rimpels in haar zongebruinde gezicht.
‘Je loopt toch altijd met een intentie?’
‘Is dat zo?’ vraagt ze geïnteresseerd.
‘Als ik van A naar B wil om mijn tas te pakken of mijn jas aan te trekken, is dat toch mijn spelintentie?’
‘Dus als ik je goed begrijp moet je per se ergens naartoe willen om in beweging te komen?’ Fronsend kijkt ze me aan.
‘Ehm, ja?’ Het is natuurlijk een strikvraag.
‘Kun je niet lopen met de intentie om ergens van weg te willen?’
‘Ja oké.’
‘Genoeg geplaag, ik zal je een spelintentie geven,’ glimlacht ze.
‘Hoeft niet, hoor.’ Ik doe alsof ik verder zoek.
Ze legt een hand op mijn schouder. ‘Je loopt omdat je nieuwsgierig bent. Je bent toch nieuwsgierig?’
‘Jawel,’ zeg ik aarzelend.
‘Natuurlijk ben je nieuwsgierig, anders was je hier niet. Loop maar eens naar de overkant van de studio puur omdat je wilt onderzoeken hoe dat werkt, lopen.’
Voorzichtig zet ik een paar stappen. Ik voel me Bambi op het ijs.
‘Onderzoek hoe je loopt!’ roept ze me na.
Ik probeer te doen wat ze vraagt en zet de pas erin. Iets voelt anders dan normaal. Mijn armen, zwaaien ze altijd zo overdreven mee?
‘Je lijkt wel een paard!’ roept ze lachend.
‘Pardon?’
‘Je loopt als een telganger. Je rechterbeen en – arm bewegen tegelijkertijd naar voren, zoals bij een paard, of een giraf. Voel je dat?’
Jezus, doe ik dat altijd? De anderen zijn nu ook gestopt met zoeken en kijken naar me. Niets aan de hand, gewoon lopen. Nu bewegen mijn linkerbeen en -arm op hetzelfde moment naar voren.
‘Je bent nieuwsgierig, weet je nog?’
Ik probeer het opnieuw. Linkerbeen, rechterarm, of nee, linkerarm, rechterbeen. Het lukt niet. Midden in het lokaal kom ik tot stilstand, mijn armen hangen slap langs mijn lijf.
Haar gezicht is nu heel dichtbij. ‘Dingen afleren is kwetsbaar. Want wat blijft er over als we die ui hebben afgepeld?’
Mijn mond wordt aan één kant omhooggetrokken, alsof iemand een hengel heeft uitgeworpen waarvan het haakje in mijn lip terecht is gekomen.
‘Het is niet gek om in dit stadium van jezelf vervreemd te raken. Ga het niet uit de weg, onderzoek het. Onthoud: je bent je eigen instrument.’ Ze bestudeert me alsof ik een interessant insect ben.
Zonlicht valt in goudgele banen door het raam en schijnt precies in mijn gezicht. Als ik mijn ogen sluit ben ik in het bos waar ik kan rennen zonder erover na te denken, maar onder dit vergrootglas ben ik een karikatuur van mezelf. Als iets eenvoudigs zoals lopen niet eens lukt, hoe kan ik dan ooit nog of een pak melk afrekenen in de supermarkt, laat staan een geloofwaardige scène spelen?
Op dat moment vindt de enige man in het gezelschap de sleutel in een zoom van het gordijn. Als een kind danst hij ermee in het rond.
De docent straalt en klapt in haar handen. ‘Prachtig, prachtig! Wie zoekt zal vinden.’
Met gesloten ogen zitten we op stoelen verspreid door de ruimte. We proberen ons te focussen op de eerste cirkel van aandacht, die binnen onszelf.
‘Luister naar je eigen ademhaling, hoor je ingewanden werken, voel waar je billen de stoel raken. Weet je niet meer wat je hier ook alweer kwam doen? Dat is oké. Wil je weg? Laat die gedachte er zijn. Jullie zijn prachtig zoals jullie daar zitten, in al jullie onzekerheid.’ Ruisend zigzagt ze tussen ons door.
We moeten teruggaan naar een herinnering aan verdriet uit onze vroege jeugd. Met het bewust opzoeken van die gebeurtenis moeten we ons emotionele geheugen aanspreken, de bron waar we als toneelspelers uit putten. Ik denk aan verschillende momenten die in aanmerking komen. Een dood huisdier, nog een dood huisdier, die keer dat ze me vergeten waren op station Leeuwarden. Het gesnotter van de mensen om me heen brengt me terug in de tweede cirkel, die zich uitstrekt tot de wanden van dit lokaal. De sleutelvinder snuit luidruchtig zijn neus. Het meisje van de Avikoreclame zit erbij als een ballerina. Kom op, niet tussen je wimpers door spieken, zo kom je nooit bij dat verdriet. Terug naar de eerste cirkel. In de verte klinkt een fanfare. Boem, derde cirkel: die waarin boodschappenlijstjes zich aan je opdringen en de vraag of je het gas wel hebt uitgedaan. De fanfare komt dichterbij. Ik houd van het opzwepende van die trommels. Is het een speciale dag vandaag? Hemelvaart? Pinksteren? Misschien Driekoningen, lijkt me de perfecte gelegenheid voor een fanfare. Als kind droomde ik ervan bij de majorette te zitten, dan mocht je witte laarsjes met rijgveters en een bontmuts met zo’n kettinkje onder je kin. Kom op, terug naar die eerste cirkel. Ademhaling, hartslag, ingewanden. Maar ik hoor niets anders dan het opzwepende geroffel van de trommels.
Als kind droomde ik ervan bij de majorette te zitten, dan mocht je witte laarsjes met rijgveters en een bontmuts met zo’n kettinkje onder je kin.
‘Accepteer dat de afleiding er is. Laat het er zijn en daal af in jezelf, de cirkels kunnen naast elkaar bestaan!’ De fanfare is voor het gebouw tot stilstand gekomen, ze moet schreeuwen om over het geluid heen te komen.
Ik was een jongensmeisje, een houten klaas met piekhaar die in bomen klom en achter ballen aanrende. De majorettes waren wezens van een andere planeet. In de gymles droegen ze zachtroze balletpakjes met beenwarmers en legden achteloos hun been in hun nek. Meisjesmeisjes die allerlei geheime codes kenden waar ik geen weet van had en feilloos aanvoelden hoe je je moest gedragen in de buurt van jongens. Ze lachten veel en uitbundig en ze hadden allemaal lang haar. Ik deed mijn best om te zijn zoals hen. Mijn vingertoppen raakten de grond dan wel niet wanneer ik met gestrekte benen vooroverboog, maar lenigheid kon je leren had ik gelezen. ’s Avonds voor het slapengaan oefende ik op mijn kamer. Pas als ik goed genoeg was zou ik bij de majorette gaan en hen versteld laten staan van het gemak waarmee ik de choreografieën aanleerde. Aan Sinterklaas vroeg ik rijglaarsjes en een majorettestok, maar ik kreeg snowboots een hockeystick. Ik geloof niet dat mijn ouders geloofden dat ik serieus was over dat majorettegedoe.
De eerste traan is een klein moment van triomf. Als op een cue zetten de blazers buiten een mineur in. Het warme geluid van de bugels en trombones vormt de perfecte soundtrack voor mijn gesnik.
Natuurlijk gebeurt het op precies zo’n moment waarop het echt niet kan. Ik moet lachen. Eerst gniffelend, door mijn neus. Kom op, Vos. Terug naar je ademhaling, in door de neus uit door de mond. Maar mijn buik trekt ritmisch samen en een schaterlach ontsnapt me. Zodra ik mijn stem door de ruimte hoor schallen is er geen houden meer aan. Het komt in golven zoals misselijkheid en het is met geen mogelijkheid tegen te houden. Ik gier het uit tot mijn buik er pijn van doet en de tranen over mijn wangen rollen, of misschien was het sowieso huilen. Wat het ook is, het gebeurt met veel geluid. Het Avikomeisje kijkt me boos aan, ze heeft vroeger natuurlijk bij de majorette gezeten. Ik huil omdat ik niet meer weet hoe ik moet lopen en omdat ik een beschermlaagje nodig heb tussen mij en de wereld. Ik zou mezelf in een dekentje willen rollen, me in mijn eigen broekzak willen steken en tegen mezelf willen zeggen dat ik geen slechte moeder ben en dat ik heus wel weer zal leren lopen, ook al is het misschien niet vandaag. Op handen en knieën zit ik op de grond te snikken. De sleutelvinder hurkt naast me neer en klopt voorzichtig op mijn rug.
‘Laat haar,’ zegt de docent scherp. ‘Niet alle tranen zijn slechte tranen.’
Hij haast zich terug naar zijn plek. Ik veeg mijn wangen droog. Op mijn mouw zit een slakkenspoor van snot.
‘Zo. De ui is afgepeld,’ zegt ze zachtjes. ‘Nu is er plek voor iets nieuws.’
Ik hijs mezelf op mijn stoel. Hortend en stotend haal ik adem.
Ze legt een hand op mijn schouder. ‘Vanochtend in de trein op weg hiernaartoe was het bewolkt, regenachtig. Ik staarde naar buiten en zag weilanden doorkruist met lange rechte sloten, koeien die graasden, een enkele boerderij. Het raam was transparant. Het hield de regen buiten, precies wat een raam moest zijn. Tot de zon doorbrak. Plotseling zag ik de smerigheid op het glas, het aangekoekte vuil van jaren. In de felle zon plotseling uitdrukkelijk aanwezig. Dat is hoe jullie jezelf bekijken. Jullie zien ieder vuiltje. Ik zie alleen het landschap daarachter en dat is wonderschoon.’
Het verdriet is op. Ik sta op en klop het stof van mijn broek, iemand mag weleens een bezem door het lokaal halen. Dan loop ik naar de andere kant van de zaal, waar mijn tas en jas liggen.
‘Mooi,’ zegt ze. ‘Prachtig, hoe je loopt.’
Renske van den Broek is theatermaker en schrijver. Ze publiceerde o.a. in Hollands Maandblad, Deus Ex Machina en Das Magazin en in 2018 won ze de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Haar prozadebuut is in de maak! Een caleidoscopische verhalenbundel. Of moeten we mozaïekroman zeggen? Wat het ook is, het is bijna af.
Micky Dirkzwager (1998) is tekenaar, amateur-(alt)violist en een geverseerd piekeraar. Ze tekent het liefst in rumoerige ruimtes, en ziet graag dynamiek en humor in beelden. Haar guilty pleasures zijn schilderijen uit het eind van de 19e eeuw, en the Scissor Sisters, haar grootste vijand de naaktslak.