Rutger stapt in een bus vol Louis Paul Boon-fanaten, -diehards, -adepten en -groupies. De reis brengt hem van Brussel, via onder meer een bunkertje en een joviale PvdA-wethouder, naar Nijmegen. Onderweg komt hij weinig te weten over de Vlaamse schrijver, het gezelschap lijkt vooral geïnteresseerd in de laatste keer dat de geschiedenis Nederland en België aandeed: de Oorlog.
“Hebben jullie wel iets van Boon gelezen?” vraagt hij voorzichtig aan ons. Het is een typisch moment. De man die bij ons is komen staan is een voormalig medewerker van het Louis Paul Boon-centrum en zoals al onze medereizigers een groot fan van de schrijver. Hij is ook, net zoals de meeste van onze medereizigers, de veertig (ruim) gepasseerd. Wij vormen een deel van de schaarse jongeren van de groep en uit de aarzeling van zijn vraag, die bijna zeker een negatief antwoord lijkt te verwachten, blijkt dat Louis Paul Boon honderd jaar na zijn geboorte moeite heeft om aan te haken bij de doordenderende trein van de tijd. Het klopt ook. Boon is mij volledig onbekend en ik heb me alleen ter voorbereiding op internet ingelezen, mijn collega’s hebben de week van tevoren in allerijl delen van het verzamelde werk aangeschaft en ze in de trein naar Brussel haastig doorgespit.
We maken een busreis van de Europese hoofdstad naar Nijmegen, in het kader van het Louis Paul Boon-jaar. Het is een imitatie van eenzelfde busreis die Boon zelf in 1945 samen met een aantal andere journalisten heeft gemaakt, op uitnodiging van de Nederlandse regering.
Nadat we ons in de koude herfstochtend verzameld hebben om de hoek van het Centraal Station, neemt in de bus de reisleider het woord. Zijn sympathieke welkomstpraatje wordt begroet met een enthousiast ‘Bravo!’ van achterin het voertuig; ik trek ondanks de nog doordreunende slaap mijn wenkbrauwen op. Wat een prachtige, archaïsche kreet is dat toch. Ik ga dat zelf ook vaker roepen, neem ik me voor. Als een serveerster me snel een warme en goed geurende koffie brengt, of als een vriend die ik lang niet gezien heb mijn huis binnenkomt, of in de bioscoop bij de aftiteling van Die Hard 5. Bravo! Ik heb er zin in.
De wereld is weer vol bloed gekomen
De microfoon wordt overgenomen door de schrijver van de onvoltooide biografie van Boon, die zegt dat de auteur een kind van “de grote oorlog” is, een term waarmee in België de Eerste Wereldoorlog bedoeld wordt, maar die klinkt als een combinatie van beide delen van Duitslands veroveringsdrang. Hij vertelt dat Boon nooit over zijn trauma’s heen gekomen is, Duitsland bleef haten en soms schreeuwend wakker werd uit nachtmerries, waarna hij tegen zijn vrouw zei: “De wereld is weer vol bloed gekomen.” Vanaf het televisiescherm voorin de bus staart Boon me aan. De getoonde foto is genomen bij zijn registratie als soldaat, hij is piepjong, maar nu al treurig. “Boon was geen vrolijke man”, zegt de biograaf. Ik vraag me af of hij dat zonder grote oorlog wel was geweest, en wil meer over hem weten. Wat schuilt er achter die weemoedige ogen? De biograaf leest vervolgens een stuk uit zijn onvoltooide werk voor, een lange beschrijving van de perikelen van Boons geboortedorp tijdens WOI, zonder veel informatie over de man zelf los te laten.
Louis Paul Boon in Aalst. Beeld: Letterkundig Museum.
Dit is geen dag voor de Boon-leken, dit is een dag voor de Boon-groupies, de Boon-fanaten, de Boon-diehards. Zij willen geen basiskennis, maar juist meer en meer details, en details van die details, zoals alleen echte fans hun obsessies kunnen uitleven. We stoppen in het dorp Veldwezelt, waar Boon gestationeerd lag als soldaat. Onze gids zegt: “Ik verzoek u uw jas te pakken en, helaas, uw paraplu.” Alleen Vlamingen kunnen zo mooi mededelen dat het regent.
Er wordt met een onverschrokken trots verteld over het Belgische leger, dat van amateurisme en miscommunicatie aan elkaar leek te hangen, en nog knulliger voorkomt dan hun Nederlandse collega’s (waarbij toch altijd vooral de term ‘zandhazen’ blijft hangen). Vanaf de brug zien we het bunkertje aan de rivier, van waaruit Boon en zijn makkers het land moesten beschermen tegen de Wehrmacht. Een meisje uit onze groep loopt op krukken; haar gewonde staat en het tikken van de poten op de stenen voeren ons met gemak terug naar de oorlogstijd.
Het bunkertje moet weg
Bovenop de kade staat het restaurant waardoor Boon vluchtte tijdens de invasie, niet wetende dat de Belgen allang waren ingesloten. Er wordt gewezen: “Dat raam waar nu ‘Grill’ op staat, is het raam waardoor Boon en zijn medesoldaten vluchtten, zoals beschreven in Mijn kleine oorlog. Dat hebben historici onderzocht. We weten helaas niet of de eveneens beschreven kom met goudvissen er ook stond.” Er wordt opgewonden gemompeld in de groep, mensen maken foto’s van het raam. Het bunkertje moet weg vanwege verbreding van het kanaal, wordt ons verteld, en de Boon-fanaten vechten voor het behoud ervan. Maar ach, u kent het, altijd dat bureaucratische gesteggel tussen verscheidene overheidsapparaten… Mensen knikken in de miezerregen, met even mistroostige gezichten als de jonge Boon. Die verdomde overheid ook altijd.
“De PVV-ers zijn terroristen"
In Maastricht worden we ontvangen door de joviale cultuurwethouder. Met zijn pretoogjes en een bevlogen speech trekt hij ons weer naar het heden, waarbij hij de hoop op een verbinding tussen Vlaanderen en Limburg uitspreekt, en verklaart “in Boon te zijn, zoals je ook in de Heer kunt zijn”. Tijdens de lunch komt hij echt op gang als we in een persoonlijk gesprek op de populisten van de PVV komen, wier bestuursjaar in de provincie Limburg “weggegooid” is. “De PVV-ers zijn terroristen", zegt de PvdA-er met gevoel voor overdrijving, maar ernst in zijn blik, “er valt niet mee samen te werken. Ze zijn niet slim genoeg om bestuurszaken te begrijpen, en als ze slim genoeg zijn, gebruiken ze dat om de boel te dwarsbomen.” Ik knik heftig en baal wanneer hij wordt gekaapt door een reisgenoot, die hem een DVD van zijn dichtwerk wil geven.
We bezoeken een toneelstuk en ik tref in de acteur en muzikanten eindelijk leeftijdsgenoten. Ze blijken echter net zulke Boon-fanaten te zijn als onze medereizigers, en lijken net zo zeer in het verleden te leven. Hun tekst is gebaseerd op delen van Mijn kleine oorlog en een obscuur en ongebruikt filmscenario van Boon, over de atoombom. Er is meer dan genoeg kans om een verbinding met het heden te maken, of een vreemde twist met de mooie teksten, maar ze worden keurig letterlijk uitgespeeld over de jazzmuziek, gekleed als in de jaren veertig en met een acteerstijl van de jaren twintig. Iedereen geniet zichtbaar, en ik voel mijn afstand tot de de groep groeien. Het is alsof ik zonder dat ik het door heb een reis in een tijdmachine heb gemaakt.
Bakkersdochters
De rest van de dag gaat het nog steeds over oorlog, over autobiografische details (“Op deze foto ziet u de knappe bakkersdochters die Boon noemt, en u kunt zien dat hij gelijk had toen hij zei dat de jongste het mooist was…” Opgewonden geroezemoes.). De grote liefde die iedereen voor Boon voelt, maakt me bijna jaloers. Voor mij blijft zijn aantrekkingskracht een groot mysterie, waarvan ik me bijna buitengesloten voel.
En waarom gaat het steeds over de oorlog, in plaats van de man die blijkbaar door die oorlog werd gevormd? Ik moet denken aan Paul Verhoeven, die ik in de rol van satirische glamourjournalist op de première van Zwartboek vroeg waarom het wéér over de oorlog moest gaan, waarop hij geïrriteerd antwoordde: “Omdat er nooit iets anders gebeurt in dit saaie rotland.”* Is het waar? Hebben we niets anders? En inderdaad, waarom kijken we altijd alleen maar naar onszelf? Alsof er nu, op dit moment, geen oorlog gaande is. Louis Paul Boon werd misschien ooit gesuggereerd als Nobelprijswinnaar, maar zijn imposante oeuvre is nauwelijks vertaald. Wij hebben de rest van de wereld niet nodig, zo lijken oudere generaties te denken. Maar wij Jungmenschen kijken van nature over de landsgrenzen, en lidmaatschap van het vaderlandse literaire canon is niet meer genoeg om onze veelbegeerde aandacht te trekken.
Het daaropvolgende toneelstuk is wederom niet vriendelijk voor de Boon-onwetende onnozeling.
In Nijmegen luisteren we naar een zeer interessante, maar weer slechts zijdelings op Boon betrokken lezing over het bombardement van de binnenstad (door de Amerikanen, die blijkbaar ook wel eens een miscommunicatie kenden). De obsessie voor een schrijver lijkt zo langzamerhand een dekmantel voor de werkelijke obsessie met de enige grote historische gebeurtenis die twee landen de afgelopen zeventig jaar overkomen is. Het daaropvolgende toneelstuk (of eigenlijk weer een lezing, uit Boons werk, met kleine theatrale elementen) is wederom niet vriendelijk voor de Boon-onwetende onnozeling.
Misschien ligt het aan mij – dat zou niet de eerste keer zijn. Misschien had ik dit artikel moeten beginnen met: “Tot mijn schaamte had ik nog nooit van Louis Paul Boon gehoord…” Misschien had ik ook een deel van zijn verzameld werk moeten kopen en als een razende moeten uitlezen, toen ik wist dat ik als observator mee ging op deze reis, zodat ik mee kon op het niveau van de ervaren specialisten en ook opgewonden kon raken over een foto van een deurknop die Hij ooit had aangeraakt. Misschien ben ik een luie jongere, die gewend is dat zijn culturele hap eetklaar geserveerd wordt. Misschien ben ik een lompe Hollander die subtiliteiten en traagheid niet kan waarderen.
Begrijpt u mij niet verkeerd, ik ben geen hater van het oude.
Maar begrijpt u mij niet verkeerd. Ik ben geen hater van al het oude, of van senioren die daar logischerwijs vaak aan terugdenken. Integendeel, ondanks mijn gebrekkige voorbereiding stond ik wijd open voor Louis Paul Boons werk en persoon. Ik had bijvoorbeeld gelezen dat hij een grote verzameling erotica had, wat me zeer sympathiek leek. De busreis uit 1945 die wij kopieerden intrigeerde eveneens. Maar aan het eind van de dag was het treurige gezicht op het TV-scherm nog steeds het gezicht van een vreemde. Ik wist niet wat Louis Paul Boon in 1945 van Nederland had gevonden, en wist zelf nu in 2012 niet hoe ik over hem moest denken.
Hoe overleeft de schrijver?
Hoe blijft een kunstenaar of een denker behouden voor de wereld? Hoe kan een schrijver overleven en meereizen naar de toekomst? Daarvoor heb je toch de hersencellen van jonge geesten nodig. De passie moet overgebracht worden door geestdriftige leraren, aanstekelijk enthousiaste vaders, net zo getalenteerde navolgers of wethouders met pretoogjes. Maar ik denk dat zij hun gehoor moeten kunnen wijzen op tijdloze onderwerpen en thema’s, die mensen altijd en overal beroeren.
Ik ben zelf bijvoorbeeld al jarenlang groot fan van Simon Carmiggelt, een generatiegenoot van Boon en collega-columnist bij Het Parool, en net zozeer in de vergetelheid aan het raken na jaren van publieke adoratie. In tegenstelling tot Boon heeft Carmiggelt geen eigen centrum en nooit de literaire elite voor zich gewonnen. De reden dat zijn werk wel de overgang van mijn vaders boekenkast naar de mijne heeft gemaakt, is voor een belangrijk deel te danken aan een simpel en tijdloos middel: humor. Ik kwam Carmiggelt op het spoor doordat ik als tiener bij mijn opa thuis zijn collectie videobanden met opnames van bijna alle afleveringen van Koot en Bie ontdekte en de nog altijd actuele sketches stuk voor stuk gulzig naar binnen werkte.
De boeken van Kees van Kooten waren een fijne, net zo grappige, maar meer persoonlijke leesaanvulling op mijn nieuwe obsessie. Van Kooten bekende meermaals zijn schatplichtigheid aan Carmiggelt, en zo kwam ik met diens hilarische debuut Honderd Dwaasheden in bed te liggen, waarna nog vele Kronkels volgden. De ongemakkelijke situaties van de oude Carmiggelt bleken net zo tijdloos te zijn als de politieke grappen van Koot en Bie. Toen ik Van Kooten uiteindelijk ontmoette op zijn boekpresentatie in 2001 (ik was 16), vroeg ik hem of hij hetzelfde wilde schrijven als Carmiggelt ooit voor hem als kind in een boek had genoteerd: “Succes in de letteren.” Van Kooten geneerde zich een beetje om het verzoek, en schreef: “Succes in de letteren, dat is wel gewenst!” Maar dit terzijde.
Zijn thematiek (in elk geval de erotica) lijkt me nog relevant.
Ik heb begrepen dat Boon ook heel grappig kan zijn, en zijn thematiek lijkt mij nog relevant (in elk geval de erotiek), maar daar merkte ik tijdens de busreis helaas weinig van. Het was een prettige dag, maar ik kon het me veroorloven om Boon aan me voorbij te laten gaan. Hij leek mij en mijn geheugen niet nodig te hebben. Dat is jammer. Helden worden doorgegeven van generatie op generatie. En de Grote Oorlogen zijn nu echt voorbij. De Tweede Wereldoorlog zal voortleven als een groot en belangrijk maar immobiel symbool, met steeds minder relevantie voor het nu. Een obsessie overbrengen is een kunst op zichzelf. Als deze invalshoek typerend is voor de erfenis van deze grote schrijver, dan vrees ik voor Louis Paul Boon en zijn toegewijde aanhang dat ook hij achterblijft in 1945.
Gelukkig is er op zondag een avond in de Brakke Grond, waar jonge schrijvers als David Pefko en Saskia de Jong hun bewondering voor de oude meester zullen tentoonspreiden, onder toeziend oog van ervaren collega’s Els Moors en P.F. Thomése. Hopelijk weet men het stof daar van zich af te schudden.
-
*Ik zweer u op mijn moeders eer dat dit waar is.