Het gaat niet goed met de papieren media; adverteerders en lezers rennen massaal naar het internet en de iPad. Volgens Rutger is dat niet zo erg, zolang de journalistieke sector maar in kwaliteit blijft investeren. Juist die durf blijft nu uit, en de met infotainment gevulde glossy Park is een symptoom van een algemene vervlakking.
Het zal u niet zijn ontgaan: afgelopen maand werd de ‘journalistiek verantwoorde glossy’ Park gelanceerd. De makers zeiden geïnspireerd te zijn door klassieke Amerikaanse uitgaven als Vanity Fair en Rolling Stone. Ze deelden een ‘liefde voor verhalen’ en streefden naar ‘hoogwaardige journalistiek’. Er zou ruimte zijn voor lange artikelen en sterke fotografie, en bekende schrijvers en cabaretiers werden gevraagd voor bijdragen. Dat beloofde veel goeds voor hen die zich zorgen maken over journalistieke vervlakking.
Park betreedt een moeilijke markt. De oplages van de dagbladen nemen gestaag af, met hier en daar een uitzondering: in het tweede kwartaal van 2011 werd voor de dagbladen een totale daling van 3,8% ten opzichte van het jaar daarvoor geconstateerd. Bij de tijdschriften gaat het iets beter met een totale daling van 2,8% in het eerste kwartaal, maar hier is sprake van een veel grotere spreiding. In 2005 verschenen er nog 181 tijdschriften, dit jaar zijn het er 270.
Het verhaal is bekend: dankzij de opkomst van het internet en de ontwikkeling van allerlei gadgets rennen de adverteerders en lezers massaal weg van de oude media.
De vraag is echter: is dat erg? En zo ja, wat verliezen we dan precies?
In de veelbesproken documentaire Page One wordt een aantal journalisten van The New York Times een jaar lang gevolgd. Tijdens de discussies die de film opriep ging het over de dreigende ondergang van gedrukte media in het algemeen en the grey lady in het bijzonder. Maar hiermee werd een cruciaal aspect van Page One buiten beschouwing gelaten. Tijdens de documentaire volgen we journalisten van de mediaredactie. Dit zijn allen integere, keihard werkende mensen met een oprechte zorg over de wereld om hen heen. Met name columnist en ex-heroïneverslaafde David Carr is hartverwarmend als hij met zijn harde humor en raspende stem de strijd met een groot mediaconcern aangaat. De ware boodschap van de film was dus dat het niet alleen gaat om het vergaan van de papieren ondergrond van deze schrijvers, maar vooral om de kwaliteit die zij bieden.
De eerste zorg kan weggezet worden als een nutteloos soort nostalgie, de tweede is van wezenlijk belang voor een samenleving die plaats wil bieden aan kritische reflectie. Helaas is de papieren crisis door veel media-uitgeverijen juist als excuus gebruikt om de journalistieke sector volledig uit te hollen. Steeds meer papieren media kiezen voor dezelfde strategie: veel beeld en een catchy lay-out, korte teksten, met inhoudelijk een nadruk op lifestyle, BN-ers en de waan van de dag. Het moet vooral niet te moeilijk zijn en er lekker uitzien. Zoals de Amerikaanse columnist Molly Ivins vlak voor haar dood in 2007 zei: “Their solution to the problem is to make our product smaller and less helpful and less interesting.” Deze uitgevers mikken niet op een inhoudelijke verbetering, maar op ondubbelzinnige slijmerij bij de potentiële lezer.
Bovendien groeit de invloed van de PR-industrie, die zich specialiseert in het beïnvloeden van de informatiestroom ten bate van commerciële instellingen. Uit het UvA-onderzoek Gevaarlijk Spel blijkt dat de beroepsgroep van communicatiemedewerkers, voorlichters en PR-strategen enorm groeit, terwijl steeds meer journalisten zonder werk zitten. Volgens de onderzoekers is hier sprake van een ongelijke strijd, waardoor persberichten of sluikreclames steeds vaker ongemerkt in kranten of tijdschriften verschijnen. Andere studies bevestigen dit beeld.
Het resultaat is een oppervlakkige, vluchtige informatievoorziening die vooral lekker wegleest en soms niet meer is dan een verkapte reclameboodschap. De lifestylejournalistiek overheerst de sector. Bijlages als de Lux in NRC Handelsblad nemen een voorbeeld aan succesformules van bladen als de LINDA (met een oplage van zo’n 170.000), Happinez (160.000) en Grazia (90.000). Afgelopen maand werd de hoofdredactrice van de VIVA (89.000) aangesteld als de nieuwe chef van Volkskrant Magazine. Deze tijdschriften schrijven over mode, cultuur, reizen en eten, maar vooral over ‘lekker leven’. Bij het lezen van dit soort bladen lijkt het alsof iedereen op fantastische vakanties gaat en elke avond de meest fenomenale ovenschotels op tafel tovert. De naïviteit die tot de ‘niggabitch’-gate bij tijdschrift Jackie leidde, toont aan hoe ver deze redacties van de werkelijkheid af staan.
De lifestyle-journalistiek draait om de verering van de troostende luxe. De in deze tijd nogal ironische boodschap luidt: het leven is altijd leuk en gemakkelijk. Dat is helemaal niet erg in het geval van de eerdergenoemde glossy’s, die nergens pretenderen meer te zijn dan blije consumptiebladen. Het gevaar is echter dat deze toon de norm wordt voor serieuze media. Voor hen zou dit de anti-journalistiek moeten zijn en in plaats van het verbergen van de rauwe kanten van het leven zouden zij moeten uitzoeken wat er achter de eerste indruk schuilt. Maar steeds vaker zien we dat we in een comateuze zelfgeobsedeerde toestand worden gebracht, onder de valse noemer van diepgang.
Gelukkig was daar Park, het tegengeluid waar we naar zochten! Helaas blijkt het tijdschrift eerder een symptoom dan de oplossing te zijn. De ‘journalistieke hoogwaardigheid’ is eigenlijk ‘infotainment’. In de Volkskrant zei hoofdredacteur Marie-Nanette Schaepman: “Het gaat niet om de literaire kwaliteit. Verhalen moeten zijn als een jongensboek. Je moet het willen uitlezen.” Het blad doet denken aan de uitspraak van comedian Zach Galifinakis, die naar een collega-acteur sneerde: “You’re on the cover of Details magazine, which is a good publication… If you’ve run out of cologne.”
In een van de vele als artikel verhulde advertorials van Park wordt actrice Charlize Theron ‘geïnterviewd’. De eerste journalistiek verantwoorde vraag gaat over haar band met J’Adore, het nieuwe luchtje van Dior, dat ook paginagroot op de achterkant van Park adverteert. Het grote interview met Matthijs van Nieuwkerk gaat vooral over Parijs en lekker eten. Met uitzondering van Gustaaf Peeks portret van een jonge oorlogsveteraan, zoekt niemand enige verdieping op. Een citaat uit het Van Nieuwkerk-interview is wat dat betreft veelzeggend: “Het afdalen in mezelf is iets waar ik geen enkel talent voor heb. (…) Misschien ben ik bang dat ik iets tegenkom dat me niet zal bevallen.”
Over advertorials gesproken: op de website van NRC Handelsblad werd de komst van Park aangekondigd met een kritiekloos ‘nieuwsbericht’ dat de heerlijk nietszeggende kop ‘Nederland krijgt een blad dat nog niet bestaat’ droeg (later kreeg het wel een kritische recensie in de krant). In december werden de abonnees van deze krant bovendien verrast door een ‘energieglossy’ Shell, met allerlei handige informatie over het olieconcern.
Juist nu zou er in kwaliteit geïnvesteerd moeten worden, in integere journalisten zoals we die in Page One zien, die de relevantie van hun beroepsgroep kunnen bewijzen en impopulair durven te zijn, in eigenzinnige talenten die goed kunnen schrijven. Misschien is de beroepsgroep enigszins ingedut, maar is het antwoord daarop een verdere vervlakking of een wedergeboorte? Binnen de journalistiek zou het er niet om moeten gaan wat er verkoopt, maar om hoe je die kwaliteit kunt verkopen. Daarvoor is intelligentie, durf en een betrokkenheid met de wereld nodig. En je zult veel tegenkomen dat je niet bevalt.
Is het leven dan niet leuk? Mag je nooit naar het publiek luisteren? Is technologische vooruitgang geen zegen? Natuurlijk wel. De journalist hoeft niet de hele dag op een zolderkamer bloedserieuze pamfletten te schrijven met een ganzenveer. Met humor, literaire kwaliteit en een interesse in het beste van wat de nieuwe media te bieden hebben kun je ook kritische diepgang bedrijven.
Hoofdredacteur David Remnick is met The New Yorker een glanzend voorbeeld voor hoe het ook kan. Aan de inhoudelijke doelen (een podium bieden aan fictie, cartoons en uitgebreide, verhalende journalistiek) en het simpele uiterlijk wordt sinds 1925 niet getornd. In een interview met Big Think zei Remnick dan ook: “(…) We are not going to change who we are, no matter what the delivery systems are. (…) Will we be on the iPad? Sure. But I’m not here to get rid of fiction because I think that not 100 percent of the people read it. I don’t care about that.” Met een oplage van een miljoen exemplaren, een drukbezochte website en een geslaagde iPad-versie lijkt Remnicks gelijk bewezen.
Wie durft?
Dit essay verscheen tevens in nrc.next