“I see you on Ferdosi street near the bus stop in ten minutes, ok?” Ik sta zwetend in een hokje van het Internatinall Cal Center (sic) in Tabriz, Iran. Met een vinger diep in mijn ene oor geprikt en de hoorn strak tegen het andere gedrukt versta ik Farhad maar net. Ik krabbel de straatnaam op een blaadje en hang op. Ik ben net twee dagen in Iran en elke dag is tot nu toe een grote strijd geweest. Een strijd met taxichauffeurs, groenteboeren en hotelmedewerkers. Niemand spreekt Engels en veel gebruiken zijn mij vreemd, ondanks de vele boeken en reisgidsen die ik van tevoren geraadpleegd heb. Daar staat tegenover dat de mensen ongelofelijk vriendelijk en nieuwsgierig zijn als ze erachter komen dat ik een van die schaarse westerse toeristen ben. Gisteravond, toen ik na aankomst een wandeling maakte door het centrum en een pizza at in een of ander tentje, raakte ik aan de praat met een oude Iraanse man met pretoogjes die zijn thee met me deelde en me in mijn wang kneep. Of nou ja, ‘aan de praat’, hij wees dingen aan in mijn taalgidsje en dan bladerde ik verder om het antwoord te vinden. Vandaag bracht een verlegen Iraanse jongen die ik op straat aansprak me naar een winkel waar ik een simkaart kon kopen waarna hij ook nog een half uur bleef om me te helpen het papierwerk in te vullen. Na afloop wilde hij met me op de foto. Het komt meerdere keren per dag voor dat winkeliers mijn geld weigeren aan te nemen, ook na het drie keer aandringen dat hier in zo’n geval gebruikelijk is.
Maar toch, die stress. Ik ben in m’n eentje hierheen gekomen, ook uit een soort van koppigheid. Veel mensen waren bezorgd en raadden het af, maar dit maakte mij alleen maar vastberadener om deze reis toch te ondernemen. Nu voel ik dat het gebrek aan een medestander met wie je dingen kunt overleggen zich wreekt in een land waar je voortdurend afhankelijk bent van mensen die je niet begrijpt. Bovendien is Iran niet aangesloten op het internationale banksysteem dankzij een Amerikaanse boycot, waardoor ik al mijn geld in zo’n lullig tasje op mijn buik draag. Lalala, ik heb 900 euro bij me, wie wil me beroven? Gelukkig komt dat soort criminaliteit hier nauwelijks voor. Maar toch, elke keer als ik er geld uit moet halen draai ik op een lullige manier mijn rug naar de verbaasde Iraniër. Ik kan nog niet zo goed bepalen wanneer ik mensen kan vertrouwen en wanneer ik keihard moet zijn. In het gebied tussen de Turkse en de Iraanse grens werd ik na een reis van zesentwintig uur vanuit Istanbul door een vriendelijk babbelende man vergezeld. Plotseling haalde hij een pak geld tevoorschijn en zei: “Change, dollar, euro?” Ik wisselde 50 euro voor 1 miljoen rial, een ongelofelijk slechte deal, zo bleek later. Ik had 1,4 miljoen moeten krijgen. De Iraanse douanebeambten schaterden het uit toen ik ze erover vertelde.
Farhad is een Iraanse student met wie ik via internet contact gezocht heb. Ik moest hem bellen vanuit een call centre omdat mijn mobiel het begeven heeft. Koortsachtig zoek ik op de totaal onoverzichtelijke kaart die ik bij het toeristenbureau gekregen heb naar de Ferdosi straat. Ik slalom langs oude vrouwen in boerka’s en jonge meisjes bij wie lange geblondeerde lokken onder hun hoofddoek vandaan komen. De straten zijn overvol en het verkeer is chaotisch. Ik houd een taxi aan en leg uit waar ik heen wil. Hij lijkt het te begrijpen en vraagt: “Darbast?” Ik knik, hij grijnst tevreden. ‘Darbast’ betekent letterlijk ‘deur dicht’. Taxi’s zijn in Iran een soort shuttlebussen, ze rijden op een vast traject en onderweg springen er allerlei mensen in. ‘Darbast’ betekent dat er niemand bij mag, maar dit is wel duurder. Vandaar zijn grijns.
Farhad is de kalmheid zelve. Een knappe jongen met een goed verzorgde ringbaard en vriendelijke ogen achter zijn bril schudt me de hand. “You from Holland, yes?” Ik knik. We gaan op een bankje zitten en mijn nieuwe vriend legt uit dat Ferdosi straat de plek is waar jongeren in de namiddag en avond heen en weer lopen om te flaneren. Ik vraag hem of hier ook rellen zijn geweest naar aanleiding van de verkiezingen. Hij schudt zijn hoofd resoluut: “Nee, nee, alles is heel veilig hier.” Telkens als ik naar de rellen vraag bezweren de Iraniërs mij dat ze voorbij zijn, dat alles weer rustig is. Terwijl ik in de internationale media heel andere geluiden hoor. Het lijkt erop dat dit een vergaande vorm van gastvrijheid is: ‘Kom binnen, let niet op de rommel.’ Ik vraag Farhad naar zijn religie. “Ik ben moslim, maar ik bid niet vijf keer per dag. Voor mij zijn rituelen niet wat je religie bepaalt, maar je intenties. Veel mensen bidden netjes, maar liegen aan de lopende band. Ik probeer gewoon een goed mens te zijn.” En heeft hij een vriendin? Hij lacht: “Nee, dat zou me teveel afleiden van mijn studie.”
De mannen ontspannen op een pleintje.
Waarom is studeren eigenlijk zo belangrijk? Alle jongeren zijn enorm fanatiek als het op hun opleiding aankomt. “Het is een manier om hier weg te komen. Iedereen wil naar het buitenland en Iraanse studenten zijn populair bij Westerse bedrijven omdat ze hard werken.” Wil hij ook weg? “Oh, ja, zo snel mogelijk. Om een visum te mogen aanvragen moet je echter eerst twee jaar in het leger hebben gediend. Dat moet ik nog doen. Maar daarna ga ik reizen. Eerst naar Turkije en daarna de hele wereld over… Ik heb gehoord dat er in Denemarken mooie meisjes zijn.” Hij kijkt me aan. “Denemarken ligt toch naast Nederland?” Ik schud lachend mijn hoofd. “Nee, niet eens in de buurt.” “Polen dan?” “Nee, ook niet.” Hij staat plotseling stil en denkt hard na. Ik stop met lachen, dit is belangrijk voor de beleerde informaticastudent. Dan kijkt hij me triomfantelijk aan. “Duitsland.” Ik knik en klop hem op zijn schouder. “Ik wist het wel,” zegt hij.
De vrouwen op hetzelfde pleintje, maar dan aan de andere kant.
Het is donker geworden en de winkels gaan dicht. Farhad stelt voor om naar een populair park in een buitenwijk te gaan. Ik aarzel. Overal in mijn hotel hangen bordjes die steng melden dat je voor middernacht moet binnen zijn. Als ik Farhad over mijn zorgen vertel, lacht hij. “Maak je geen zorgen, dat komt wel goed.” We vertrekken en na een tocht met drie verschillende gedeelde taxi’s komen we bij het park aan. Het is afgeladen met Iraniërs die hier rond een grote vijver lopen, ijsjes eten en elkaar bekijken. “Intelligentie is eigenlijk van secundair belang in Iran,” zegt Farhad, terwijl we met de stroom meelopen. “Het gaat er vooral om of je loyaal bent aan de overheid en hoe religieus je bent. Je weet hoe ik omga met mijn geloof en ik zal nooit openlijk trouw zweren aan de regering. Zo zit ik niet in elkaar. Maar veel van mijn vrienden doen dat wel en dat betekent dat zij meer kans maken op een plek aan een goede universiteit of een goed betaalde baan. Je cijfers zijn veel minder belangrijk. Het is frustrerend.” Ik knik en kijk op mijn horloge. Half twaalf.
Farhad volgt mijn blik en zegt geïrriteerd: “Geef me het nummer van je hotel, ik bel ze wel even.” Hij toetst het nummer in en krijgt de chagrijnige dikke receptionist van Hafez Guesthouse aan de lijn. Ze beginnen rustig in het Perzisch te praten, maar al snel krijgen ze een discussie. Zodra Farhad ophangt lacht hij weer naar me. “Het is oké.” “Weet je het zeker? Dat klonk niet oké. Wat zei hij?” “Ach, hij zei dat het illegaal is als je na twaalven binnenkomt. Ik zei dat hij niet moest overdrijven. Toen viel hij mij aan: ‘Waarom praat je met een buitenlander? Dat is ook illegaal!’ Ik ken dat soort mensen, ze zijn conservatief, maar eigenlijk gewoon gefrustreerd. Dit komt wel goed. Ik kom straks wel mee naar je hotel. Maak je geen zorgen!” Ik lach maar blijf gespannen. Dat valt me tegen van mezelf. Waar ben ik nou met mijn grote bek? Maar toch, ik kan er niets aan doen. In dit land weet ik niet aan welke regels ik me moet houden.
Ik voel dat ik nu over politiek kan praten. Ik vraag hem naar zijn mening over de rellen van na de verkiezingen. “De rebellen hebben gelijk,” zegt hij op zachte toon, “maar het heeft geen zin wat ze doen. Er gaat hier niets veranderen zolang het systeem niet klopt.” Hoe bedoelt hij dat? “Ahmedinedjad heeft geen macht, Moussavi zou dat ook niet hebben. Kijk maar naar Khatami [Ahmedinedjad’s voorganger]: die wilde hervormingen, maar kreeg niets gedaan. Grootayatollah Khameini en de religieuze elite hebben alle macht in handen, niet de politieke poppetjes. Maar goed, ik snap hoe het werkt, maar de meeste mensen niet. Die laten zich gemakkelijk afleiden en zo verandert er niets. Ik geloof ook niet dat er fraude is gepleegd, maar mensen moeten beter geïnformeerd zijn. We hebben niets aan protesten zolang het grootste deel van de bevolking niet begrijpt waar die protesten over gaan.”
Een van Farhad’s nerdy vrienden komt aangelopen. Hij heeft zijn haar goed gedaan en een mooi wit overhemd aangetrokken. Verlegen geeft hij mij een hand en we lopen samen een eindje op. Ze praten in het Perzisch, maar het onderwerp van gesprek is duidelijk. De jongen, Ali geheten, stelt Farhad allerlei vragen over mij. Op een gegeven moment vraag ik waar ze het over hebben. “Ali vroeg of we het over politiek hebben gehad,” zegt Farhad. “Maar ik zei hem dat ik daar niet in ben geïnteresseerd.” Ik begrijp hem en knik bevestigend. Als Ali zich bij een andere groep jongens aangesloten heeft, richt Farhad zich naar mij. “Ali is een vriend, maar hij is een van die jongens die trouw aan de regering gezworen heeft. Ik ben het niet met hem eens, dus praten we er niet over.” Hij kijkt me strak aan. “Zorg dat je in Iran pas over politiek praat als je iemand goed kent, oké? Overal luisteren mensen mee. Jij en ik zijn vrienden, bij ons is het in orde, maar pas op. Dat is de eerste les die je over dit land moet leren.” Ik knik.
Uiteindelijk komen we om kwart voor een bij mijn hotel aan. Ik heb de hele terugreis zenuwachtig uit het raam gestaard. Farhad liet me voor de taxi betalen, tot dan toe heeft hij steeds resoluut mijn geld geweigerd. Gelukkig kon ik wat terug doen. Hij gaat voor mij het hotel in. Daar zit de man die anderhalf uur geleden nog door de telefoon tegen hem riep dat hij illegaal bezig was door met mij om te gaan. Hij ziet ons nors aan, Farhad wisselt een paar woorden met hem en hij gebaart dat ik naar boven mag. Farhad neemt me nog even apart. “Zie je? Dat is de tweede les over Iran. Een regel is hier nooit een echte regel.” Hij geeft me een knipoog en loopt de lobby uit.
-De naam 'Farhad' is gefingeerd-