Volgens De Jonge konden kunstinstellingen nog wel even gesloten blijven, omdat mensen ook thuis 'een dvd konden opzetten'. Brood is essentieel, theater niet. Julius Koetsier vraagt zich af: wat als je in het theater je brood verdient?
“De cultuursector wordt vergeten én beledigd. Terwijl de mens niet leeft bij brood alleen; we hebben ook geestelijke noden. De mens heeft een lichaam en een psyche.” Zo reageerde Yoeri Albrechts vorige maand op Hugo de Jonge's veelbesproken uitspraken: “Je hoeft niet naar theater, je kunt ook thuis een mooie dvd opzetten,” en: “We gaan graag naar een theater en graag naar een museum. Maar stel je voor dat je een dag zonder zou moeten, dan kan dat.” Deze visie was voor De Jonge reden om de kunstinstellingen niet mee te nemen in de aangekondigde versoepelingsmaatregelen.
De reactie van Albrechts is begrijpelijk, maar tekenend voor de zwakke manier waarop de cultuursector tegen haar vijanden verdedigd wordt. Want een vijand van de cultuursector, dat is De Jonge, en dat is onze demissionair premier natuurlijk ook. Maar niet omdat ze de waarde van kunst en cultuur niet zien. Dat maakt eigenlijk niks uit. Wat relevanter is, is dat ze banen opheffen door kunst puur als vrijetijdsbesteding te zien.
Het kabinet heft banen op door kunst puur als vrijetijdsbesteding te zien.
De zweverige, abstracte argumenten die je vaak hoort wanneer de sector in gevaar is – en dat is in Nederland eigenlijk constant – dragen hun eigen tegenargument al in zich. Want hoewel de mens inderdaad niet leeft bij brood alleen, blijft eten een stuk belangrijker dan een toneelstuk. De Jonge heeft gelijk: je kúnt een dvd opzetten. En je kúnt een dag zonder theater. Maar wie niet zonder theater kunnen, zijn theatermakers.
De cultuur- en mediasector is goed voor 4,5% van de werkgelegenheid, en in 2019 3,7% van het bruto binnenlands product. We leven niet bij brood alleen – en velen ons hebben pas brood als er gewerkt kan worden.
Wie niet zonder theater kunnen, zijn theatermakers.
Stel je voor dat de Nederlandse landbouwsector (1,4% van het bbp, 1,4% van de werkgelegenheid, ) in crisis was. Als een politicus dan zou zeggen: “Je hóeft geen Nederlands voedsel te kopen; je kunt een leven lang goed eten als je uitsluitend importproducten koopt”, dan zou diegene de volgende dag boze boeren aan de deur hebben. En die zouden het niet hebben over de smaak van hun verse lokale groenten, maar over hun bánen.
Dáár zou de media- en cultuursector ook de nadruk op moeten leggen. Gemijmer over het geestelijke belang van kunst is preken voor eigen parochie. Bovendien is het dezelfde houding aannemen die De Jonge aanneemt: kijken naar kunst vanuit de consument, in plaats van de producent. Kunst, wat voor waarde voor de geest die ook heeft, is werk. Zolang de overheid mensen – terecht of onterecht – de mogelijkheid ontneemt dat werk te doen, is het aan de overheid om hen te vergoeden.