Een verhaal van Ruth Koops van 't Jagt over een dochter en haar vader de kapitein.
Hij draagt zeven levens onder zijn zeiljekker. Zelfs zijn wenkbrauwen zitten in de war. Als hij me stevig vastpakt ruik ik de zee. "Kom meisje, het is tijd. We gaan naar huis." Het huis van mijn vader is een schip. Zijn huis is er één van weinig woorden; van met grote halen de zeilen hijsen. Hij woont onder de hemel. Hij weet alle dingen zeker. Ik weet niet meer waar mijn huis is. Er hangen zeekaarten aan de muur van mijn studentenkamer, maar mijn vissen zijn dood en mijn haar ruikt naar shampoo. Soms sta ik op mijn tenen en kus ik een jongen. Ik slaap zonder te schommelen en ik lees mezelf in slaap. Mijn hoofd werkt harder dan mijn handen nu. Ik bouw muren van boeken om mij heen. Ik geloof dat mijn huis uit vele woorden bestaat.
Mijn vader kan niet zwemmen. "Een goede kapitein heeft genoeg houvast aan zijn schip," zegt hij. Met een grote armzwaai had hij me drie maanden geleden in Zoutkamp van boord gezet. "Hup, naar school jij," en hij haalde de meerlijnen los. "Universiteit, pap, ik ga naar de universiteit" had ik geschreeuwd, maar de wind blies mijn woorden aan stukken. Ik begon richting de bushalte in de Marnestraat te lopen. Met elke stap wist ik steeds minder zeker. Maar ik had onmiskenbaar vaste grond onder mijn voeten.
En nu ben ik terug. Ik wil hem dingen vertellen. Dat hij me leerde dat er meer water is dan land, maar dat ik nu weet dat er nog veel meer te leren is dan dat. Dat je calciumionen in zeewater kunt aantonen met een ammoniumoxolaatoplossing. Dat zeegrassen eigenlijk geen grassen zijn maar familie van de fonteinkruidachtigen. Dat je chaostheorie kunt gebruiken om golf- en getijdenbewegingen beter te begrijpen.
Voorzichtig pluk ik de makkelijkste woorden uit mijn tas en reik ze hem aan. Ik wil niet meer weten dan hij.
"Maar wat doe je nu eigenlijk daar in Groningen?" Hij spuwt de woorden uit, met de nadruk op "doe" en een onverholen minachting voor de stad. Ik slik. Hij doet een stap dichterbij, doet zijn mond open en dan weer dicht. Alsof hij iets zeggen wil maar niet kan vinden wat. Wanneer mijn vader de woorden kwijt is bokst hij zachtjes tegen mijn schouder.
Ik weeg mijn woorden, wil geen aanvaring. "Ik leer allemaal nieuwe dingen. Ik leer kritisch naar teksten te kijken, theorieën en ideeën toe te passen. Ik sta stil bij wat het eigenlijk betekent om een wetenschapper te zijn."
"Op het water staat niemand stil." Hij rochelt en tuft een fluim op het dek.
Illustratie: XF&M
Ik durf het niet te zeggen, dat ik graag even stil wil staan. Dat ik soms meer zie als ik langer kijk. Dat je iemand niet kunt kussen in volle vaart.
"Mag ik op je wachten, meisje?" Hij strekt zich in volle lengte uit, de deining deert hem niet. "Tot je thuiskomt." Mijn vader is iemand die niet wacht.
We varen de haven uit. De meeuwen dansen om de mast. "Aan iemands handen kun je zien of hij het leven heeft vastgepakt, dat weet je toch?" schreeuwt hij. Dat weet ik. Zijn handen zijn een schatkaart. Als klein meisje trok ik sporen tussen de korstjes, aaide ik heel zachtjes de plekken waar de grootschoot de huid had opengescheurd.
Ik kijk naar mijn eigen handen, leg ze op mijn wangen. Het wad is zijn thuis.
Langzaam vallen we droog. Hij werpt de touwladder over bakboordzijde en klimt op het wad. Ik klim hem achterna. Hij graaft kokkels uit het zand, wrikt ze open met zijn mes en zuigt ze naar binnen. Ik pak zijn hand vast. Het schuurt.
We zeggen niet veel. We klimmen over de mosselbanken en hij wijst me de steltlopers in de verte. Dan staat hij abrupt stil. Ik kijk hoe zijn voeten geleidelijk wegzakken in het slik. Hij pakt me stevig vast, ademt diep in en uit. Ik kijk hem aan, pluk aan zijn wenkbrauwen. Hij knikt.
"Kom meisje, het is tijd, ga maar naar huis."
Mijn vader weet alle dingen zeker. Ik kijk niet achterom. Met elke stap komt het schip dichterbij. De wind buldert. Ik proef zout op mijn lippen. Het is een goede dag om te zwemmen als je niet zwemmen kunt.
--
Ruth Koops van 't Jagt(geboren in de koude elfstedentochtwinter van 1985) studeerde Psychologie en Nederlandse Taal & Cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen en was daar in 2006/2007 huisdichter. Samen met Lieke van den Krommenacker schreef ze de novelle Hogelandlopers, die ook bewerkt zal worden tot hoorspel. Ruth is promovendus Gezondheidscommunicatie en onderzoekt de kracht van verhalen.