Nu de wereld een plek geworden is waar niet alleen je gedachten nooit uit gaan, maar ook de wifi niet, wordt het verlangen naar een wereld zonder digitale (af)leiding steeds verleidelijker. Giuseppe Minervini wijst de postmoderne mens in dit experimentele korte verhaal de weg naar de beloofde stad.
[Fade/In.]
De vissen stikken. Otto zit weg te rotten en heeft er geen oog voor. De lente is als een rat in de val in zijn libido gevaren. Hij grijpt zijn buikvet vast en trekt eraan. Gehaast wandelt hij van zijn bureau naar zijn zetel en terug en wacht hij op niets, ook ziet hij het troebele water in het aquarium niet. [Camera tolt rond zijn lichaam, stoot aquarium op de grond.] Het aquarium spat uiteen en Otto schuift de lippenstift die Kim op het nachtkastje achterliet open en dicht. Alle mensen en dieren op de wereld zijn bol en opgetut met lippenstift. Schuilt daar een verhaal in? Het verhaal van uitgeholde voetpaden en walnoten gevuld met hersenen die door ronde deuren rollen en in korven slapen? Of het verhaal van een met kennis opgeladen, roodgeverfde gehaktbal? Van melkwitte giraffen met eczeem die hun beenderen uitholt, waardoor ze neervallen en in een bol krullen? Het verhaal van de euforie van verstopte aderen onder de huid? [Montage.] Hoe klinkt een gelukkige schrijver? Zoals Kim met haar ogen knippert als ze wakker wordt, zich optut om de bus richting werk te nemen en merkt dat de rottende vissen zich over de vloer verspreiden.
Ooit schreef Otto een roman die nooit gepubliceerd werd. Iedereen die het las, vond het een slecht boek, maar Otto is koppig en schrijft wel meer boeken die iedereen slecht vindt. Hij woont op de zolderkamer van Kareltje. In ruil draagt hij aan Kareltje verhalen op en neemt hij het huishouden voor zijn rekening. In het midden van de kamer ligt een berg boeken. De boekenkast die tegen de scheve muur staat, puilt uit van de boeken, het ontsteekt en ettert. [CGI.]
Hij geeft het niet graag toe, maar in die boeken staan overgeschreven zinnen die hij gebruikt wanneer hij vaststeekt in een gedachtengang. Het is het medicijn voor de zonde. Wat ook helpt wanneer Otto niet schrijven kan, is de klink van de deur van de slaapkamer vastgrijpen tot zijn knokkels spierwit kleuren, zijn ogen dichtknijpen zodat zijn oogkassen spierwit kleuren, de deur openen en zien wat er in zijn hoofd verschijnt. Een brandende struik die Otto iets influistert. Iets Chinees. Otto vraagt duiding. Kippenblokjes in zoetzure saus met noedels en een portie kroepoek. Nummertje tweeëndertig.
En het toilet roept. Ten aanzien van de gewoonte staart hij door het zolderraam naar de metalen lucht en hoe de staarten van de satellieten voorbij ijlen. De atmosfeer is bedekt met satellieten. Overal wifi. Overal en altijd internationaal contact. De mensen zijn verbonden met navelstrengen vol geel-groen-rode elektronische draden. Het is het arpeggio van vogelgetjilp als iemand iets zegt wat je aanbelangt. Pfieuw-pfieuw-pfie. Een oude foto die een duimpje krijgt. Een politieke kleur die aquarel wordt. Een vriend van je die een muziekje ontdekt dat dagenlang in je hoofd kolkt. Een minuscule trilling die het vacuüm in atomen opensnijdt, je trommelvlies raakt en je concentratie absorbeert. Altijd herinnerd worden aan alles is zoiets als in het verleden leven en de toekomst voorspeld zien. Het probleem is niet dat zoiets in principe geen leven is, het probleem is dat zoiets nu eenmaal geen leven is.
Otto vergat een boek van de berg te grissen om op het toilet te lezen. Hij neemt de wc-rol en scheurt de velletjes eraf.
‘Ze houdt van me, ze houdt niet van me, ze houdt van me, ze houdt niet van me. Over wie heb ik het eigenlijk? Kim?’
Hij hoort gestommel en trompetgeschal op de trap. De olifantenvoeten van Kareltje. Het slot dat openklikt. De deur die dichtslaat.
[V.O.]
Op het toilet is de enige plaats waar ik kan zitten zonder me nerveus te voelen. Zonder het gevoel te moeten doorstaan mezelf te zijn. Zonder überhaupt iemand anders te moeten zijn. Op het toilet voel ik me als andere mensen, niet beter, niet slechter; gelijk. Ik heb niets meer of minder dan een ander en die ander heeft niets meer of minder dan ik, zolang die ander maar uit mijn buurt blijft als ik op het toilet zit.
Die woorden wil hij opschrijven. De badkamer is even groot als een telefoonhokje, voor een schrijfbank is geen plaats meer. Jammer, want op het toilet kan hij zich best concentreren. Vanaf het toilet kan hij in de afvoer van de lavabo en in de afvoer van de douche kijken. De buizen van het appartementsgebouw: inspirerend. [Zoom.] Hij staat recht, wast zijn handen en spoelt dan pas door. Hij bestudeert zijn snor en rekt zijn neusgaten met zijn pink. Kim zou waarschijnlijk zeggen dat hij zich niet goed verzorgd.
Kareltje zit in de zetel in de hoek van de kamer. Hij speelt piano, duwt zijn gezwollen lippen op elkaar en neuriet. Otto vraagt of het op mag houden. Kareltje kijkt hem aan en schudt traag zijn hoofd. Een rij ritselende dominosteentjes bereikt zijn trommelvlies; Otto perst zijn nagels in zijn handpalm en spant zijn slapen door op zijn tanden te bijten; hij kijkt van zijn klavier naar zijn cursor en weer terug; hij klikt de wifi uit, die vanzelf weer aanspringt.
‘Wat denk jij, Kareltje, moet mijn snor af?’
Kareltje steekt zijn duim omhoog.
‘Of gewoon bijknippen?’
Kareltje steekt zijn duim omhoog.
‘Ik vraag het wel aan Kim.’
Hij typt haar naam in de zoekbalk. Een paar letters in volgorde waarvan de betekenis zo nauw mogelijk moet zijn. Zestigduizend hits. Hij articuleert zorgvuldig: ‘Kim’. Siri zoekt het uit. Siri zegt: ‘Wees duidelijker, zoekt u een persoon?’ Siri zegt dat hij maar in Word moet typen als hij van plan is haar voor de gek te houden. Tikfout: ‘Kom’. [Camera op zoekbalk, terug naar Otto’s gezicht.]
Kim is op internet niet te vinden.
[V.O.]
Het internet is zoiets als de tweede macht van de wereldbevolking. Een spiegel in de woonkamer. Facebook heeft de mensen letterlijk opengereten; binnen- en buitenkant liggen naast elkaar als in een doodskaartje.
Nee, dat is niet goed. Schrap dat.
Het internet is zoiets als de tweede macht van de wereldbevolking. Een spiegel in de woonkamer. We communiceren meer, we hebben meer bereik, we zijn inhoudelijk uitgehold en ons brein: licht als een pluimpje.
Ach, dat is ook niet goed. Hoe maak je duidelijk dat je niet langer kan schrijven als je constant gestoord wordt terwijl je constant wordt gestoord?
Alles is verstuikt. De kamer. De bureaustoel. Het bed. De vingertoppen. Het rollen van de ogen. De geest. De hele wereld dwaalt door je huis. In woorden uit verschillende talen en met verschillende betekenissen. In theorie ben je nooit meer eenzaam. In de praktijk besta je zonder wifi niet.
In de praktijk besta je zonder wifi niet. Daar is iets mee aan te vangen.
Hij wordt misselijk van het scrollen. Stel je voor dat het behangpapier eindeloos met de conditie van een vingertop over de muren schuift.
Facebook heeft de mensen letterlijk opengereten; binnen- en buitenkant liggen naast elkaar als in een doodskaartje.
‘Deze kamer wordt te klein voor ons, Kareltje.’ Karel grijpt zijn banjo bij de nek en schudt traag zijn hoofd. Pfieuw-pfieuw-pfie. Vogelgetsjilp. ‘Kareltje, er is heel wat kabaal buiten. Die grasmaaier. Waarom komen de tuinmannen je haag snoeien, je gras afrijden en zoveel geluid maken? Je hebt toch geen tuin?’
Pfieuw-pfieuw-pfie.
[Fade/Out.]
[Fade/In.]
Kim wil dat Otto zijn snor laat groeien en, als het even kan, een baard kweekt. Dankzij nanobots die men injecteert in je kin, kun je met een afstandsbediening je baardgroei reguleren. ‘Technologie is echt niet zo nadelig als het lijkt,’ troost ze Otto. ‘Je moet het naar je voordeel gebruiken. Het is zoiets als land, of opgeladen zonnestralen, het laat de mens toe zich te evolueren.’ Ze liggen naakt op bed, met de hoofdkussens aan hun voeten. Hij met zijn hoofd op haar rechterborst en zij op haar rechterarm. Ze krabt door zijn grijze haar op zijn kruin. Zijn tong duwt zich tussen zijn tanden en sist.
‘Welk mens zal dat worden, dan? Welk mens- of wereldbeeld houdt zo’n mens over, als alles van je computerorganen tot je darmflora zich automatisch configureert? Het is gewoon te veel afleiding. Het is irritant. Mijn aandacht is waterig, als een flauwe saus die alle kanten uitstroomt als je opschept.’
‘Irritant dat je die wifi niet kan uitzetten, bedoel je?’
‘Ja. Maar dan nog. Als de wifi uitstaat, wil je ze weer aanzetten. Als je er geen hebt, verlang je ernaar en als je er hebt, verlang je nergens meer naar.’
‘Je bent niet immuun, dat is het! Maar… je weet het of je weet het niet…. er is een plaats op de planeet waar al deze problemen omzeilen kan, waarom ga je daar niet heen?’
‘Waar?’
‘Was Cleysa niet de naam van Schrödingers kat?’
‘In Cleysa; een stad waar alles uit een samenstelling van messing, lood en uranium bestaat. Men noemt de mensen daar de Zanderigen. Zij leven zonder wifi, voor zover ik weet, maar wie ben ik? Misschien laten ze je binnen.’
‘Was Cleysa niet de naam van Schrödingers kat?’
‘Inderdaad! Daarom noemen buitenstaanders de stad ook zo. Het is er helemaal geïsoleerd. Van horen zeggen is het lawaai eromheen onuitstaanbaar, alsof iemand duizenden Samuraizwaarden naast duizenden megafonen uit hun schede trekt. Binnen is het er echter muisstil. Je hoort er chrysanten open en dicht gaan. Je hoort je huid rimpelen en je baard groeien.’
‘En de levensomstandigheden? De economie? De kunst?’
‘De levensomstandigheden zijn er zonder mij. Kan je zonder mij leven?’
‘Het zal wel moeten.’
‘Bedankt.’
Kareltje steekt zijn duim omhoog.
‘Soms denk ik dat we acteurs zijn. Ik zou je nooit in de steek kunnen laten, maar het moet.’ Hij kust haar.
‘Ja, ik voel me ook wel bekeken. En we liggen hier naakt!’ roept ze plots. Ze neemt het laken en bedekt haar lichaam.
‘Je moet je niet schamen. Ze kunnen ons toch niet zien. En bovendien ben je heel mooi.’
‘Hou je manieren. Ze kunnen ons nog niet zien, bedoel je. Misschien wordt dit ooit gefilmd.’
Kareltje steekt zijn duim omhoog. ‘Dat is de bedoeling,’ fluistert hij.
‘Voel je dat er woorden in je mond worden gelegd?’ vraagt Otto. ‘Er heerst hier iets eigenaardigs, vind je ook niet? Het kan toch niet dat wifi mijn concentratie zo hard opslorpt zoals het doet. Er ligt hier een intentie achter. Ik moet ergens naartoe omdat ik hier aan iets moet ontsnappen. Anders zou ik niet bestaan.’
‘Weet je nog hoe we elkaar hebben leren kennen?’ vraagt Kim.
‘Nee.’
‘Ik ook niet.’
Otto gaat recht zitten en kijkt haar aan. ‘Hoe kan ik daarheen?’
‘Waarheen?’
‘Naar de kat van Schrödinger. Naar Cleysa. Waar er geen wifi is en waar ik ergo niet meer besta.’
‘O, dat weet ik niet. Ik mag dat niet zeggen, denk ik. Als ik het niet mag zeggen, kan ik het niet zeggen. Zoek het eens op.’
Kareltje steekt zijn duim omhoog.
Otto springt uit bed en schuift zijn voeten in zijn pantoffels. [Uitzoomen.] De kamer van Kareltje is gekrompen, lijkt het. Ook de voorwerpen zijn kleiner. Otto zelf is kleiner. Hij grist de laptop van het bureau en gaat weer in bed liggen. Hij zoekt op hoe hij aan de wifi kan ontsnappen.
[Fade/Out.]
[Een kwartier pauze. Flesje water: € 2.00, limonade: € 2,50, popcorn met boter: € 4,00, popcorn zonder boter: € 4,50, toiletbezoek: € 0,50.]
[Fade/In.]
Zwarte cursor. ‘Cleysa’ verschijnt op de balk. Tien hits.
‘Perfect,’ fluistert Otto.
[V.O.]
De mensen groeien per maand. Het is niet plantaardig, maar afgesproken. Mensen benaderen hun groei niet als verlangen, zelfs niet als gebod. Het is hun plicht. Hun longen. Hun rechterbeen uit bed. Tweeëntwintig stappen vooruit en tweeëntwintig achteruit: een gewoonte. Ze nemen de gevinkte kalenders mee in hun graf en laten nog wat plaats over om op hun zij te liggen zodat ze met een laptop voor zich uit op hun handbeen kunnen leunen en hun bankrekening volgen.
Als de cosinus van de exponentiële boog, die het aantal clicks naar je toe voorstelt, tussen 1/2 en 1 ligt, heb je een deugdzaam leven geleid, en erft iemand je naam die hij of zij virtueel blijft voederen.
In Cleysa bestaan geen pixels, de textuur van de stad, van het middelpunt tot de huid, is er zanderig. Bovendien is wat je ziet, wat je krijgt en wat je hoort, wat wordt bedoelt. Kunst schuilt in de bloedbaan van het denken en niet in de kussentjes van vingers. Een droom die in Otto’s hoofd klinkt als een klepel tegen een klok. Hoe je het gebied bereikt? Er is een trein naar de ingang. Het volk schermt zich af dankzij een zandstorm die geïnjecteerd is met lood en uranium. Aan de ingang check je in bij een ondergrondse tunnel die uitkomt in het oog van de zandstorm, de nieuwe wereld waar geen signaal is van buitenaf, als: geen stem, geen politiek, geen taal. Gebaren. Tekenen. Een oud vrouwtje kent haar huis goed genoeg om blind te worden. Het volk heeft er handen zo groot dat ze in hun leven niets moeten begrijpen. ‘Otto zou er een god zijn,’ zegt Kim, voor wie Otto een god is.
‘Kareltje, wees asjeblieft even stil,’ vraagt hij. Kareltje maakt een huilend gezichtje.
[V.O.]
Je weet heel goed wat je moet doen, Otto. Denk zelf nu eens na wat je roeping is: literatuur, handgebaren. Je denkt in vingers. Je grootste angst bestaat uit vingerafdrukken. Waarom kan je niet schrijven? Omdat je de taal niet kent, Otto. Je bestaat midden in het alfabet. Je hebt een snor uit vier letters.
[Fade/Out.]
[Fade/In.]
[Zoom notitieboekje Otto.] In de trein voelt iedereen zich een kunstenaar. In de trein is als op het toilet zitten, maar dan met anderen. Terugkoppelen met vorig idee over jezelf zijn wanneer je op het toilet zit.
‘Kareltje, wees asjeblieft even stil,’ vraagt hij. Kareltje maakt een huilend gezichtje.
Volgend idee:
Interessant zijn de eenzamen. Alleen zijn? Vijf kenmerken:
a) geïnternaliseerde wereld en mensen (herinneringen);
b) projectie;
c) schizokunstenaar;
d) de claim dat een wereld niet bestaat zonder mensen, dat atoombommen met de massadichtheid van zwarte gaten uitgedrukt in ρ, wetenschap, oninteressant is, dat niemand deze uitspraak begrijpt omdat het universum bestaat uit mensheid en dieren en vleesetende planten die virtueel verbonden zijn en niet uit geïsoleerde atomen. O wee, de mens die deze mensheid begrijpen moet om vervolgens zichzelf in die mensheid te zoeken;
- e) liefde is meer dan serotonine dat langs onze hersenstam in onze kwabben vloeit. Maar hoe ga je hen dat duidelijk maken?
[V.O.]
Mevrouw de treinbediende, u zou beter uw microfoon uitstoffen voor u uw speech houdt. We verstaan niet wat u zegt.
Volgend idee:
De paradox van de oneindigheid: twee oneindige verzamelingen, waarbij de ene de andere bevat, zijn even groot. Zo is het ook met de eenzamen en hun internet. Je afdrogen terwijl je in bad zit is ook absurd. (Uitwerken.)
Door het raam ziet Otto een draaikolk van zand in de lucht die als de gigantische punt van een drilboor in een plank wervelt en stof zaait. Hij bedenkt een einde voor zijn boek, maar heeft het notitieboekje al weggestopt en moet zijn bagage haastig van het rek heffen. Hij heeft ook zijn riem losgegespt, voor de douane, en zijn elektronisch paspoort bovengehaald.
Aan het einde van de rij wordt iedereen geweigerd. Ze sleuren hun bagage terug op de trein en deppen met natte zakdoeken het zweet van hun voorhoofd. Pfieuw-pfieuw-pfie.
Een man met een clipboard wandelt langs de rij. Hij wijst Otto aan met zijn potlood.
‘Schrijver,’ knikt Otto driemaal, naar zichzelf wijzend.
Kareltje steekt zijn tong uit om te tonen dat hij dat grappig vindt.
Otto mag de rij overslaan. Het is Kim die zijn papieren aanneemt.
‘Wat doe jij hier?’ vraagt Otto. Kareltje tjilpt weer. Pfieuw-pfieuw-pfie.
Ze knikt. ‘Er was niemand anders. Te duur om nog iemand aan te nemen. De film wordt waarschijnlijk afgelast, maar we zitten nu toch midden in een scène. Ik denk dat de schrijvers een oplossing gevonden hebben om de korte duur van het verhaal te rechtvaardigen. Maar dat is een wanhoopspoging. Ons leven stelt weinig voor, want deze korte film stelt weinig voor. Waarschijnlijk wordt hij zelfs niet gemaakt. Misschien publiceert iemand het scenario. Vandaar: vandaag is het je geluksdag. Ik laat je, schrijver zijnde, gewoon door, Otto, ik ken je goed. Bovendien kunnen ze bij de kat van Schrödinger nog wel wat schrijvers gebruiken, volgens mij zitten ze met de handen in het haar. Wifi mag dan onmogelijk zijn, schrijven kunnen ze alsnog niet. Maar dat zeg ik ook maar zodat jij binnen zou mogen. Enfin, veel succes met het afronden van je roman. Ik hou van je.’
‘Zo, handig.’
Kareltje blijft achter en staart Otto na.
‘Terug naar huis, jij,’ wijst ze Kareltje af. Kareltje steekt zijn duim omhoog.
[Fade/Out.]
[Fade/In.]
[Error. Cannot Connect. Checking for signal...]

Giuseppe Minervini (1994, Roeselare) is filosoof en studeert een master Westerse literatuur aan de KULeuven. Hij publiceert verhalen in onder andere literair tijdschrift Extaze, DW B, Gierik & NVT en Passionate Platform, schrijft en regisseert toneel en behoort tot een van de talenten van het traject Talent op Tilt. In kader van dit traject werkt hij aan zijn debuutroman Krank.

Iris Deppe woont in Kopenhagen en is illustrator, maar af en toe ook low-budget videoclipmaker. Zij haalt haar inspiratie uit de natuur, kersthits, ninjafilms en YouTube.