Met hooggespannen verwachtingen zit Otto in een theaterzaal. De voorstelling kan elk moment beginnen. Niks staat een onbezorgde avond nog in de weg. Hoewel...
Otto is er klaar voor. De theaterzaal is tot de balkons gevuld, het licht van de kroonluchters is gedimd en er klinkt een zacht, opgetogen rumoer. Laat de welverdiende ontspanning maar komen, denkt hij. Hij klapt zijn benen uit, in en weer uit, als de pootjes van een campingtafel. Hij zoekt een plek om zijn knieën en voeten te laten maar veel tijd om na te denken heeft hij niet, want daar klinkt al het welkomstapplaus. Otto strekt zijn nek om de komiek in de verte te kunnen zien. Zijn blonde haar is achterover gekamd en hij draagt een rode vlinderstrik.
Nog voor het geluid is weggeëbd knalt de komiek er een paar taalgrappen tegenaan. Patspatspats. Otto geniet er meteen van. Dit is nog eens waar voor je geld. Hij lacht een paar keer hardop, haha, en schuift wat naar voren op het versleten pluche om geen woord te hoeven missen.
Hij gaat er zo in op dat hij nauwelijks merkt dat iemand hoest. Pas wanneer de twee mensen voor hem zich met een ruk omdraaien, hoort hij het, met terugwerkende kracht. Alsof het geluid nog even rondjes is blijven lopen in de draaideur naar zijn bewustzijn. Het was een droge, langgerekte, scheurende hoest, weet hij nu. Hij schrikt van de gezichten, de vier glimmende oogjes. Waarom kijken ze? Híj is toch niet de ster van de show? Loop maar door, mensen, niets aan de hand.
Om het oogcontact af te ronden, knikt hij hen zakelijk toe en tuurt dan met overdreven belangstelling over hun hoofden naar het podium, neemt de glimmende schoenen van de komiek en de nette pantalon in zich op. Denkt aan vrouwen in dit soort kleren. Denkt aan peervormige vrouwen. Angela.
Ik was het in elk geval niet, denkt Otto.
De twee mensen draaien zich langzamer dan nodig weer naar het podium, hun ellebogen een beetje uitgestoken, als vleugels. Hun stoelen kraken ervan. Daar kan hij op zijn beurt ook wat van vinden, dat luidruchtige gekraak onder die volle, gepensioneerde achterwerken. Het moet een echtpaar zijn, witte kraagjes onder keurig geknipt haar.
Dat was hij vergeten, dat deze komiek van interactie met het publiek houdt.
Hoe langer hij kijkt naar de achterhoofden, die nu meedeinen op de grappen, hoe verontwaardigder hij wordt. Hij kent dat gevoel van bezoeken aan openbare toiletten: in een al onwelriekend hokje terechtkomen, haastig je ding doen (door je mond ademen) en bij vertrek iemand voor de deur aantreffen. Je kunt dan eigenlijk niets anders dan een geknepen ‘hallo’ uitbrengen en je verder zo normaal mogelijk gedragen: zorgvuldig je handen wassen, vooral niet haasten. Het is de enige manier om te laten zien dat jij niet voor de geur verantwoordelijk bent.
Maar in deze theaterzaal zou het anders kunnen lopen, denkt Otto plotseling opgewekt. Het zou kunnen dat de echte hoester nog eens hoest. Ja, dat kan.
Otto’s gedachten worden onderbroken door tromgeroffel dat zachtjes is begonnen maar nu aanzwelt. Er schijnt een spot de zaal in. Dat was hij vergeten, dat deze komiek van interactie met het publiek houdt. Bah. Daar gaat de ontspanning. Zijn schoenen knellen en zijn rug plakt een beetje.
Het ronde licht stuitert als een strandbal door de zaal. Hij schraapt zijn keel en meteen draaien de twee hoofden voor hem zich weer om. Wie van de drie, denkt hij: wil de echte hoester nu opstaan? Spotlight. Zelfspotlight. Haha. Een paar schijnbewegingen – wordt het nou steeds warmer? – en dan opstaan. Misschien is dat van Angela ook maar een schijnbeweging. ‘Ik ben er weer!’ Kunnen ze er daarna samen hartelijk om lachen.
Het zoeklicht is nog steeds onderweg. De mensen naast de mensen die naar hem kijken, kijken nu ook. Een man, een man, en nog een man. De komiek is een man voor mannen. Angela-Mangela, ha! Door de hitte, door de blikken, zwelt Otto op. Hij voelt zich reusachtig. Bijna niet te missen voor het zoeklicht. Een reusachtige kriebel steekt op in zijn keel, als een tropische storm. Hij graaft met zijn reusachtige hand in zijn reusachtige broekzak en haalt een zakdoek zo groot als een tafellaken tevoorschijn dat hij aan zijn reusachtige lippen drukt. Het wappert door de lucht die stroomt uit zijn neusgaten. Groot en rond zijn die, als de opening van een wasmachine (een voorlader).
Het zoeklicht stopt abrupt, voorin de zaal. Iedereen ademt tegelijk uit. Otto gebruikt de zakdoek om het zweet van zijn voorhoofd te wissen.
‘Zooo!’ zegt de komiek.
Iedereen grinnikt. Het grinniken gaat over in lachen. Iedereen lacht. Het lachen gaat over in hoesten. Iedereen hoest.
‘En hoe heet jij?’
Een zachte stem geeft antwoord, het kan evengoed een man als een vrouw zijn.
‘Angela! Prachtig!’
Instemmend gemompel.
Angela?
Zei hij Angela?
‘Zei hij Angela?’ vraagt Otto.
‘Ssst.’
De mensen voor hem draaien zich nog maar eens om. Hun gezichten zijn net pannenkoeken, met al die ouderdomsvlekken. Otto vindt het op deze manier heel moeilijk om zich te concentreren op de show en de leuke taalgrappen. Nu heeft hij een stukje gemist. En het blijft warmer worden, al die rijen mensen die maar in en uit zitten te ademen.
‘Een applausje voor …a, dames en heren.’
Drie lettergrepen. Hij kan de naam niet verstaan omdat iemand hoest. Al maakt alles nu veel lawaai; het slikken, het knipperen. Pamela. Drie lettergrepen. Sandrina. Is ze toch gekomen? Is ze gekomen en op de eerste rij gaan zitten?
‘Het was toch uitverkocht?’ vraagt hij.
Hij legt zijn hand op de lege stoel naast zich. Twee plekken houdt hij bezet, dubbel geparkeerd.
De vrouw naast de lege stoel, naast Angela, drukt haar handtas steviger tegen zich aan en kijkt recht vooruit. Een clutch, heet zo’n tas. Ze wil haar clutch niet kwijt.
Maar ik was het niet, denkt Otto.
Wat hij zo mooi vindt aan haar naam is dat de eerste ‘a’ anders klinkt dan de tweede. En ook dat hij het kan gebruiken in alle Engelse liedjes waarin het woord engel zit. Hij kan de liedjes tijdens het uitruimen van de vaatwasser opzetten en zingen: ‘I’m loving Angela instead.’ En: ‘There must be an Angela, playing with my heart.’ Als Angela hier zat, zou hij kunnen vragen of hij had gehoest. Hij weet weliswaar dat het niet zo is, maar met haar erbij zou hij dubbel zo zeker zijn.
Het wordt nog altijd warmer in de zaal. Hij krijgt er warempel een droge, kriebelige keel van. Hij kucht heel zachtjes. Probeert zijn eigen hoest uit in zijn eigen zakdoek. Hij zou de tas van de vrouw naast Angela even willen pakken om erin te hoesten. Dat zou het geluid voldoende moeten dempen, zodat het echtpaar zich niet opnieuw vergist.
Mensen vergissen zich zo verschrikkelijk snel. Zelfs Angela vergist zich voortdurend. Het is maar goed dat ze hier niet zit. Ze zou deze hele toestand dan zomaar kunnen vergelijken met de keer dat hij in gedachten verzonken van zijn werk naar huis fietste en plotseling in hun oude voortuin stond, aan de Tijmstraat.
Of met alle keren dat hij zijn tenen, ellebogen en knieën aan kastjes stootte, alsof zijn lichaam overal een centimeter verder uitstak dan hij zelf dacht.
En misschien zelfs met de keren dat ze tegen hem zei dat hij niet zo hoefde te snauwen en hij zei ‘ik snauw niet’, ‘wel waar’, ‘niet waar’, en hij naar haar gezicht keek, dat ovale, lieve gezicht met de moedervlekjes vlakbij het linkeroor en dacht: waarom zou iemand in godsnaam tegen jou snauwen?
Elske van Lonkhuyzen (1984) schrijft geestige, ontroerende verhalen die het absurde met het alledaagse combineren. Haar werk verscheen onder andere in de volkskrant en ze heeft een zwak voor oude mensen. www.wodkanademosterd.com
Myrthe Denkers houdt van tekenen en van praten. Ze besloot haar twee favoriete bezigheden te combineren en is nu naast illustrator ook docent beeldende kunst. Ze is net verhuisd naar Utrecht maar stiekem mist ze Groningen.