Van achter haar balie houdt Mevrouw de klanten van Chinees afhaalrestaurant Golden Dragon in de gaten. Een kort verhaal van Ferry Wieringa.
De buitendeur zwaait open en een vrouw in een grote opbollende winterjas stapt binnen. Van achter haar balie kijkt Mevrouw Golden Dragon op, maar deze klant lijkt niet voor eten te komen. Met een glimlach loopt ze door naar een vrouw die in een tijdschriftartikel is verzonken. Recht voor de vrouw blijft ze staan en legt ze haar handen op de pagina’s: ‘Ja! Laatste woord!’
Traag kijkt de lezeres – een uitgeblust type – op.
‘Hé, krijg nou wat. Hoe is het met jou?’
Met een zucht volgt het antwoord: ‘Ja, lekker.’
Mevrouw Golden Dragon slaat het gade en vijf afhalers kijken mee.
Achter de balie wordt het luik met een vaart omhoog geschoven en er verschijnen twee meeneembakjes. Mevrouw komt van haar kruk en stopt ze in een tasje: ‘Buurvrouw, uw bestelling is klaar.’ Een vrouw die tot zo-even een van de wachtenden was, schiet nu van haar stoel en loopt naar de balie. Daar krijgt ze haar kraaktasje aangereikt: ‘Sambal bij?’ Ze schudt kort van nee en het slappe zakje wordt weer teruggelegd. Nauwelijks hoorbaar bedankt ze Mevrouw en met een blik strak op de buitendeur gericht loopt ze weg.
‘Tot ziens, buurvrouw.’ Vanuit het halletje klinkt nog net een gedempt ‘Dank u wel’.
Vanaf de straat is Chinees eethuis Golden Dragon een schaars verlichte etalage met vale vitrage. Aan de gevel hangt een klein uithangbord, aan het raam een menukaart. Het eethuis bestaat uit een balie voor Mevrouw, een wachtruimte en een klein restaurant voor de niet-afhalers. Een plantenbak scheidt de afhalers van de vijf tafels in het restaurant. Eters hebben vrij zicht op de wachtenden en de wachtenden moeten hun best doen eters niet op het bord te kijken.
Het interieur houdt het midden tussen een volks koffiehuis en een oriëntaalse eettent: een granieten vloer, maar aan de wand een rode luifel als van een Chinese tempel. Maggi op de tafel, rijstkorrels in het zoutpotje. Tussen de lectuur liggen de Story en Weekend, op de balie van Mevrouw een Chinees dagblad. In de lampionnen spaarlampen. Bami wordt geserveerd met een spiegelei, er wordt Heineken-pils geschonken.
Op zondagavond halfzes – het drukste tijdstip van de week – plaatst een vrouw na een snelle blik op de kaart een bestelling. Kort daarop komt haar man binnen – hij moest nog even een plek voor de auto zoeken. Hij pakt de krant en gaat zitten: ‘Wat een dunnetje.’
‘Zondag hè,’ reageert zij, waarna ze allebei beginnen te lezen. Hij in de krant, zij in een Privé.
Een grofgebouwde man wiens ene schouder lager hangt, stapt binnen. Hij bestelt zijn eten en gaat daarna achter het stel zitten, waarbij hij de vrouw op de rug kijkt.
Mevrouw brengt zijn pijpje bier. Zittend en wachtend staart hij in de verte, maar dan, alsof hij zichzelf tot de orde roept, keert hij terug in het hier en nu: hij zet het flesje aan zijn mond en neemt twee dorstige slokken.
De vrouw voor hem is gekleed in een driekwart jas waarvan de felle kleuren en drukke patronen de aandacht trekken. Als haar bestelling doorkomt, staat ze op maar voor ze naar de balie loopt, draait ze zich naar haar achterbuurman om en kijkt hem enige seconden recht in de ogen.
Bij de balie vraagt Mevrouw: ‘Sambal?’
‘Nee hoor, dank je.’
Dan: ‘Verrek zeg. Jíj bent het.’ De andere afhalers kijken naar hem op.
‘Inderdaad, ik ben het,’ antwoordt de vrouw bij de balie.
‘Ik moest echt even goed kijken. Wat ben jij veranderd zeg.’
De vrouw heeft de twee plastic tasjes aangepakt en haar echtgenoot is ook opgestaan en knikt instemmend bij die laatste woorden. Ze loopt al richting de uitgang, maar de man gaat met toenemend enthousiasme verder: ‘Godsamme zeg, je bent écht veranderd. Alles goed? Je bent een ander mens. Hoeveel is d’r wel niet vanaf?’
‘Zevenendertig kilo,’ antwoordt de vrouw. De andere afhalers nemen de vrouw nog eens goed op. Haar man leidt haar nu toch met zachte dwang in de richting van de deur. Met de klink in haar hand herhaalt ze: ‘Ja, ja, zevenendertig kilo.’
‘Nou, het is de moeite waard geweest.’
Dan kapt ze het gesprek af (‘Fijne avond hè’) en stapt ze naar buiten. Haar man neemt met een kort hoofdknikje afscheid. Van achter zijn tafel heft de oude kennis zijn pijpje bier naar het stel: ‘Groetjes.’
Als er klanten zijn, is Mevrouw gehaast. Ze spoedt zich van de balie naar het luik en van het luik naar de tafels. Ook draait ze regelmatig het hoofd naar de keuken om te horen of er al een doorkomst ophanden is. Soms staat ze bij het luik klaar – de ene hand onrustig op de plank, in de andere het lege, als een sok opgestroopte tasje. Ze staat erbij alsof ze het eten de pan uit wil trekken.
Ook klanten houden het luik in de gaten. Geoefende afhalers staan al bij de balie nog voor ze worden geroepen.
Mevrouw heeft net een bestelling achter de rug die haar het zweet op het voorhoofd bezorgde. Het begon met het soort saus dat bij de babi pangang gewenst was en of het varkensvlees vet of mager moest zijn; of het nou een halve portie kip ananas was of juist een hele portie kip ananas en een halve tjap tjoi; of ze nasi, bami of witte rijst wilde. ‘Ja,’ had de klant hierop geantwoord, waarop Mevrouw het hoofd schudde en probeerde uit te leggen dat ze moest kiezen: nasi óf bami óf rijst.
Nu het achter de rug is, zoekt de ongelukkige klant een plek tussen de andere afhalers. Mevrouw geeft met een strak gespannen glimlach de bestelling door aan de keuken maar tijd om bij te komen krijgt ze niet want de volgende klant stapt alweer binnen.
Mevrouws balie is een rood-groen geschilderd blok waar ze maar net bovenuit steekt. Haar leesbril hangt om haar nek, tenzij er bestellingen moeten worden genoteerd of bonnetjes moeten worden omgeroepen. Aan tafel vraagt ze of het je gesmaakt heeft, of je nog wat wenst. Zij is degene die de ketjap pakt, je biertje uitschenkt en je niet wegkijkt als je het een keer bij een pot thee houdt of na het eten rustig de kranten doorneemt.
Meneer krijg je niet te zien. Ook als er niets in de pan ligt, de wachtkamer leeg is en de enige klant uitgegeten is, blijft hij in zijn keuken. De ene keer dat hij tevoorschijn kwam maar in de zaak een klant ontdekte, maakte hij zich uit de voeten als een toneelknecht die de deur naar de bühne had genomen. Wél is hij te horen: de lepel die rondgaat in een wok, het gesis van olie, vaat die wordt gestapeld, het luik dat open- en dichtschuift, en soms roept hij door de dichte deur heen iets naar zijn vrouw.
Het is halfzeven als er een gezin binnenkomt. Ze slaan rechtsaf en nemen plaats in het restaurantgedeelte. Mevrouw brengt de menukaarten: ‘Goedenavond, alles goed? Iets drinken?’
‘Heeft u appelsap?’ wil de moeder weten. Appelsap kan.
De man, die eruit ziet alsof hij vandaag alles heeft gegeven wat hij te bieden had, bestelt een biertje. Zijn vrouw kijkt hem hierop met gefronst voorhoofd aan: ‘Een biertje?’
Hij haalt zijn schouders op: ‘Ja, dat lijkt me wel lekker.’
Even later komt Mevrouw met een pakje appelsap en twee flesjes bier aanlopen. ‘Weet u het al?’
‘We moeten nog even kijken.’
Mevrouw neemt weer plaats achter haar balie, maar haar blik wisselt voortdurend tussen haar krant en de tafel. Daar is ondertussen weer een discussie ontstaan. Hij was namelijk erg laat thuis. Waarom eigenlijk? Hij weet toch dat het kind op gezette tijden moet eten? En er was ook niets in huis. Zij zag het al gebeuren dat ze nog boodschappen moesten doen én nog koken.
Vandaar dat ze nu gezellig bij de chinees zitten.
Het kind is ondertussen onder tafel gekropen. Hij: ‘Wat is hij lastig vandaag, vind je niet?’
‘Hoezo?’
‘Vind jij hem niet lastig?’
‘Nee hoor. Hoezo?’
‘Zo druk. Wat zeiden ze op de crèche?’
‘Hij doet het erg goed. Daar zijn ze gek op hem.’
Ze bestellen een rijsttafel, met extra bami. Mevrouw schuift een tafel aan en brengt drie warmhoudplaatjes en, iets later, allerlei gerechten. De jongen leest in een Donald Duck die hij van Mevrouw heeft gekregen.
‘Heb je honger?’ vraagt de vader.
‘Ja!’
‘Waar heb je trek in?’ De twee tafels staan vol met schalen bami, saté, groente, kip, babi pangang, foe yong hai, miniloempia’s, nasi. ‘Kroket!’ roept de jongen.
De vader lacht vertwijfeld: ‘Kroket, eens even kijken.’ Hij gaat de schalen na en bij die met de miniloempia’s zegt hij: ‘Hier heb ik iets wat erop lijkt.’ Hij schuift er één op een bordje en wil er juist wat saus op doen als moeder weer ingrijpt: ‘Ho! Niet die.’ De lepel blijft boven het schaaltje hangen.
‘Waarom niet die?’
‘Omdat dát de hete saus is.’
‘Dit is geen hete saus. Deze is voor op het ei.’
‘Proef eens.’
De man steekt de lepel in zijn mond en antwoordt met nauwelijks verborgen triomf: ‘Niet heet.’
‘Oké, dan mag het.’ Hoofdschuddend gaat hij verder zijn zoon te bedienen.
‘Maar niet alles hoor,’ zegt de moeder, ‘een beetje.’ Daarna scheppen ze ook zichzelf op, speelt het kind nog minutenlang met de loempia en ten slotte ziet Mevrouw hoe ook de ouders, afgedaald in hun eigen gedachten, stilletjes gaan eten.
Op een avond ontsnapt er plots geluid uit de telefoon met kiesschijf. In eerste instantie is het niet meer dan een korte tik, alsof de bel even aanslaat omdat iemand in het trappenhuis hard de deur dichttrekt. Maar voor Mevrouw is het voldoende – ze komt van haar kruk, loopt om de balie heen de wachtruimte in naar de telefoon. Een jonge vrouw die met haar vriend haar bestelling zit af te wachten, onderbreekt haar gesprek en zegt: ‘Dat is een ouderwetse.’
Het rinkelen heeft alle hoofden in de richting van het toestel doen draaien. Het geluid zoekt zijn weg in de kleine zaak, kruipt langs de witgesausde muren, doet de oude koelkast trillen, stuitert tegen het plafond, de lampionnen die eraan hangen bungelen. Eindelijk neemt Mevrouw de hoorn op: ‘Chinees restaurant Golden Dragon, goeienavond... O, dag buurman.’
Op twee heren na is de zaak leeg. De drukte is achter de rug. De man aan het korte eind van de tafel – een zestiger met de trekken van Ramses Shaffy – heeft een rode sjaal losjes om de nek geslagen. Zijn vriend – pantalon, overhemd, daarboven een lamswollen trui met V-hals – zit aan de lange zijde. Op de warmhoudstellen staan een schaal met rijst, bami en een groente-kipschotel. ‘Weet je wie ik vandaag tegenkwam?’
‘Wie?’
‘De dochter van Karel.’
‘Ach.’
Ze zitten er op hun gemak bij, tevreden. Jas over de rug van de stoel, geen haast. ‘Mmm, de groentes zijn lekker pittig.’
‘En vers.’
‘En vers!’
Na een tijdje merkt de man met de sjaal op dat ze het journaal nog kunnen halen. Zijn vriend knikt en zegt dat hij ook wel zo ongeveer voldoende heeft gehad. Hij legt zijn bestek op zijn bord en dept zijn mondhoeken. Ze rekenen af, bedanken Mevrouw en beloven snel weer te komen.
De zaak is leeg. Nadat Mevrouw met twee keer lopen de tafel heeft afgeruimd, neemt ze plaats op haar kruk. Door het luik krijgt ze haar avondeten toegeschoven. Terwijl zij eet, nummert ze bonnetjes op het doorschrijfblok. Als haar kom leeg is, schuift ze deze door het luik terug en daarna loopt ze op de kachel af. Ze draait de gastoevoer dicht tot de waakvlam verschijnt.
Het is negen uur: Mevrouw zit achter haar balie te puzzelen. In de keuken wordt de afwas gedaan. Over een kwartier zal zij de zaak sluiten.
–
Ferry Wieringa (1975) schrijft over onbeduidende levens en plekken. In zijn verhalen spelen figuranten de hoofdrol en schuift de achtergrond naar het voorplan. Na ´Schuivende glazen op een nat dienblad´ en ´Mevrouw zit achter haar balie´, werkt hij nu aan een verhaal dat zich afspeelt in de publieke leeszaal van een bibliotheek.
Ferry Wieringa (1975) schrijft over ogenschijnlijk onbeduidende levens en plekken. In zijn verhalen spelen figuranten de hoofdrol en schuift de achtergrond naar het voorplan.
Wies van der Velde is maker en illustrator, wonend en werkend in Utrecht. Haar werk kenmerkt zich door het gebruik van diverse materialen, wat resulteert in een gevarieerd beeld.