Tussen groentekramen en de eco-supermarkt zit een vrouw in een panty met een graatmotief. Het hoofd van de verteller slaat op hol.
Op het bankje aan het begin van de markt zit een vrouw. Ze draagt een rok die tot haar knieën reikt en haar benen gaan gehuld in nylons met een graatmotief. Dat motief windt mij op. Ik stel me voor dat ik die nylons afstroop en hoe vanonder het graatmotief langzaam haar naakte benen verschijnen. Ze ligt dan op mijn bed en bijt zachtjes op haar pink.
Wanneer ik overweeg welk beeld ik hierop zal laten volgen, kijkt ze plotseling in mijn richting. Ik doe alsof ik mijn broekzakken doorzoek en vind een kassabon. Terwijl ik de kassabon bestudeer kan ik met een half oog blijven staren.
De kassabon vermeldt twee bussen betonverf tegen een totaal van vierenveertig euro. Die verf bevindt zich in de rugzak van mijn broer, die op dit moment een klacht aan het indienen is bij de eco-supermarkt aan de overkant van de straat. Ik sta nu negen minuten op hem te wachten. De vrouw kruist haar benen.
Nadat ik de nylons heb afgestroopt, glijden mijn handen onder haar rok omhoog, op zoek naar lingerie. Ik ben geen lingerieman. Zijde of katoen - het is mij om het even. Belangrijk zijn mijn vingertoppen en de overgang van huid naar stof en opnieuw naar huid. Ze bijt niet meer op haar pink, ik kan haar wel horen ademen.
Op de markt ruiken mensen aan stukken fruit. Een ritueel. Voordat de meloen wordt aangekocht, dient hij te worden geïnhaleerd. De koopman staat al klaar met een knisperend plastic tasje. Hij is ongeduldig maar zijn klant is koning en de koning wil ruiken. Zelf weet hij beter.
Terug op mijn bed heeft haar rok een rits die begint in de holte van haar rug en het kost mij geen moeite die open te werken. De rits maakt geen geluid en doet mij dus niet aan kampeervakanties denken. Haar ademhaling wordt onregelmatig. Dit gaat de goede kant op.
Toen mijn broer een uur geleden in de bouwmarkt probeerde te kiezen tussen witte en grijze betonverf, kwam er een man naast hem staan die vroeg of hij soms de vloer van zijn balkon ging schilderen. Mijn broer zei: "Ja," en de man zei: "Neem grijs."
"Ik heb vorige week dus wit genomen en nu lijkt het alsof er blok typex aan mijn huis hangt."
Mijn broer knikte gefascineerd. De man schudde zijn hoofd.
"Ik bedoel, mijn vrouw moet haar zonnebril opzetten voordat ze de aardbeien water kan geven."
Tien minuten later stonden we buiten met tien liter grijze betonverf en vertelde mijn broer dat hij nog een klacht moest indienen bij een eco-supermarkt tegenover de Ten Katemarkt.
Mijn broer dient klachten in, hij weet hoe hij moet afdingen, hij heeft zijn rijbewijs gehaald. Dat ik hem ga helpen met het schilderen van zijn balkon komt voort uit genegenheid. Uiteindelijk zal ik hoofdzakelijk koffie zetten en sigaretten draaien en toekijken hoe hij in strakke banen zijn balkon verft.
Op de markt schreeuwt iemand het woord zakkenroller en ik zie hoe een dunne jongeman in zijn nek wordt gegrepen. Hij draagt een trainingspak uit de jaren tachtig en een Eurodisney-petje. Dat petje wordt door een houwdegen in een overall van zijn hoofd geslagen. De zakkenroller staat er als een dood vogeltje bij. Betrapt, maar dat hoort bij zijn werk. Ik weet van zakkenrollers dat er altijd een tweede is, een bliksemafleider, maar die is nergens te bekennen. De bliksemafleider heeft de benen genomen.
De vrouw is van het bankje opgestaan. Ze kijkt naar het dode vogeltje en het volksgericht dat zich om hem heen verzamelt. Nu ze staat, zie ik de contour van haar lichaam, onder de kraag van haar blouse geprononceerde sleutelbeenderen. Wanneer de houwdegen op de markt overgaat tot wat ouderwets duw- en trekwerk, loopt ze erop af en gaat er tussen staan.
"Stop," hoor ik haar roepen. Ze heft haar hand, de vingers gespreid. "We bellen de politie. Die weet hier wel raad mee."
Ze haalt een mobiele telefoon uit haar tas en kijkt naar het scherm, ik schakel door naar mijn laatste beeld.
De rok ligt naast het bed. Haar huid glanst. Ik wil mijn tong in haar navel steken maar ze zegt dat ze daar niet tegen kan. Dit irriteert mij. Ik ga rechtop zitten en vraag of er nog meer dingen zijn waar ze niet tegen kan. Ze zegt onrecht. Ik kan niet tegen onrecht. Een Miss Universe antwoord – maar ik wil geen Miss Universe. Ik wil mijn tong in haar navel.
De nylons liggen op een hoopje op de grond, er is geen motief meer te ontdekken. Ik sta op en loop de kamer uit.
"Wat is daar aan de hand?"
Mijn broer is naast me komen staan en kijkt naar het opstootje rond de zakkenroller.
"Die vrouw kan niet tegen onrecht," zeg ik.
Mijn broer snuift en zegt dat ze dan nooit naar die eco-supermarkt aan de overkant van de straat moet gaan. Zeven euro voor een kilo aardappels. Dat is pas onrecht.