Een rijke winkeleigenaar overziet zijn leven, vanachter de kassa van een van zijn winkels. De detailhandel heeft hem geen windeieren gelegd. Maar toch... is dit hoe hij zijn leven had voorgesteld? Een kort verhaal van Elko Born.
Al mijn winkels staan op toplocaties. Ik verkoop elke dag honderden blikjes bier, flessen wijn en bevroren pizza’s. Daar hoef ik niet een mijn best voor te doen. Al die studenten, oude vrouwtjes en gehaaste advocaten komen hun geld gewoon brengen. Ik ben inmiddels zo rijk dat ik me nog om weinig dingen zorgen hoef te maken. Mijn tien vettige vingertjes zitten stuk voor stuk volledig onder de slagroom.
Ik voer dan ook maar weinig uit, ik vul mijn uren met het drinken van cola. Cola drink ik van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, zonder er verder over na te denken. Wel twintig keer per dag zeg ik: doe mij maar een blikje cola. Ik spreek het woord ‘cola’ graag uit, telkens als de letters over mijn tong rollen voel ik een scherp mesje een sneetje aanbrengen bij mijn toehoorders. Een beetje zoals bij de woorden ‘kanker’, ‘varken’ of ‘begrafenis’.
Ondertussen stroomt het zweet in beekjes van mijn hoofd naar mijn uitpuilende buikrand. Ook daar maak ik me niet druk om. Er was een tijd dat ik twee keer per dag mijn speciaal vervaardigde overhemd wisselde, een keer na het middagmaal en een keer na de thee. Maar daar ben ik inmiddels mee opgehouden.
Nog steeds voel ik schaamte als een klant mij tijdens het afrekenen vol afgunst aankijkt, maar met schaamte vereenzelvig ik me niet meer. Eigenlijk vereenzelvig ik me bijna nergens meer mee. Ik zit er nog steeds, op mijn krukje achter de kassa, maar dan alleen als toeschouwer. Ik ben aanwezig, verstopt tussen sigaretten, condooms en chocoladerepen, maar daar is alles mee gezegd.
Een belletje rinkelt. Ik draai op mijn kruk en pak mijn middagmaal uit de voedsellift. Zoals elke dag liggen er drie stronkjes broccoli en één aangebrand, amper gekruid korstje kipfilet op mijn bord.
Mijn middagmaal is niet alleen een middagmaal, het is ook een boodschap. Een boodschap waarmee ze mijn bestaansrecht in twijfel trekt, een boodschap die ik vergeten ben zodra ik een koud blikje cola opentrek.
We ontmoetten elkaar in mijn geboortedorp. Haar moeder was de kleermaakster van mijn vader. Verstopt achter haar naaimachine kon ik haar lichaam niet zien, maar ik dacht: als ik die smaragden in haar oogkassen thuis in een doosje kan stoppen, dan word ik een twee keer zo goede vechter.
De onderhandelingen duurden niet lang. Al na één bijeenkomst mochten we een half uurtje alleen doorbrengen. Ik vertelde haar dat ik de beste van de wereld wilde worden, dat mijn naam net zo bekend moest worden als die van Muhammad Ali. Zij aaide mijn spieren en vroeg of ze mijn koningin mocht worden. ‘Ik wil rondlopen in de duurste jurken,’ zei ze. ‘Ik wil elke week naar de opera, in Parijs en in New York. Ik wil dineren met de mooiste mensen van de wereld. Alleen als je dat belooft mag je me hebben.’
Het is er nooit van gekomen. Het gevecht van mijn leven eindigde niet op het podium, maar in het ziekenhuis. Veel kan ik er niet over vertellen, ik liep hersenschade op en weet er weinig meer van. Ik weet nog wel dat ik heel erg bang was, bang dat mijn vrouw de rest van mijn leven mijn kont moest afvegen.
Alleen op dat kamertje tekende ik in gedachten een wereldkaart op het plafond, met stippellijntjes van de Eiffeltoren naar het Empire State Building.
Ondertussen wist ik zeker dat alleen een vliegende rolstoel, aangedreven door een raketmotor, nog uitkomst kon bieden.
Robby komt naast me zitten, hij zet een vers blikje cola voor me neer. Vervolgens vertelt hij dat hij dit weekend naar een feest gaat, een feest waar genoeg alcohol zal zijn voor een legerregiment op verlof.
In gedachten zie ik mezelf op zo’n feest. In mijn boxershort zit ik op een troon in het midden van de zaal, net als vroeger lijken mijn spieren uit marmer gebeeldhouwd. Voor me danst mijn vrouw, haar armen en benen krioelen als zwevende slangen door de lucht. Ze kijkt me aan alsof ze wil zeggen: jij bent Koning Kobra, jij bent mijn begin en mijn einde.
Dan komen er nog meer mensen. Opgesteld in rijen, zover ik kan zien, begint iedereen voor me te dansen. De mensen roepen mijn naam, mijn aanwezigheid vervult iedereen met onweerstaanbare vreugde.
Ik vocht niet om rijk te worden. Ik vocht ook niet om met de mooiste mensen van de wereld om te gaan. Ik vocht om de mensen blij te maken, al was het maar voor een paar ogenblikken.
De dag loopt ten einde. Ik drink cola terwijl Robby de vloer lapt. Ik hoop dat hij op zijn feest vreugde zal voelen, dat de mensen in rijen gaan staan en zijn naam zullen roepen.
Dan ga ik op de eerste traptrede staan. Hoe lang zal ik er over doen om de trap te beklimmen? Het afdalen duurde vanochtend twaalf minuten, een minuut langer dan vorige maand.
Ik neem een paar stappen. Ik ben heel voorzichtig, ik weet dat ik voor de tweede keer mijn nek kan breken als ik uit evenwicht raak en van de trap val.
Halverwege pauzeer ik. Ik doe mijn ogen dicht en zie mezelf in bed liggen. Zwetend staar ik naar de wereldkaart op het plafond, naast mij ligt mijn vrouw. Ook zij is wakker, maar we zeggen niets tegen elkaar. Dan pakt mijn vrouw haar kussen en drukt het tegen mijn gezicht.
De wereldkaart zie ik niet meer. De stippellijn van de Eiffeltoren naar het Empire State Building is verdwenen.
In mijn winkels komen studenten, oude vrouwtjes en gehaaste advocaten mij elke dag geld brengen. Maar de mooiste mensen van de wereld ken ik niet.
Elko Born komt uit Londen, maar woont al een tijdje in Amsterdam. Hij was eerst journalist, nu schrijft hij korte verhalen voor literaire tijdschriften. Later wil hij geschiedenisleraar worden in een dorpje in Engeland.
Lune van der Meulen is illustrator, schilder en schrijver. In haar werk staat de mens en zijn onvermogen vaak centraal. Ze weet eigenlijk nog niet precies wat ze wil, dus doet ze maar zoveel mogelijk van alles.