Een dagboek, aantekeningen, vakantiefoto's. Zijn deze dingen voldoende om je iets echt te herinneren?
Dinsdag 29 oktober 1996, Groot-Brittannië
Je ligt op een bed van een hotelkamer in Camden. Het raam kijkt uit op een blinde muur. De televisie speelt dag en nacht. Je moeder spuit lak op haar haren. Je vader test een wegwerpcamera. Het hotel davert als de metro de halte King’s Cross nadert. Je ligt languit op de matras en voelt hoe het trillen begint. Je neemt je dagboek uit je rugzak en probeert het gevoel te omschrijven. Op het blad verschijnt enkel een schokkerige lijn. Je verkreukelt het papier en gooit de prop uit het raam.
Je werkt met je ouders een lijst met bezienswaardigheden af, beginnend bij de letter a. Twee dagen later lig je uitgeteld op de bank in de lobby. Je bent slechts één letter in het alfabet gevorderd. Met de kap van een jas over je ogen heb je Londen gezien. Wanneer je ouders tegen de receptioniste over de televisie op de kamer klagen, antwoordt ze: 'Did you know that we have to replace our television sets every year?'
Maandag 26 augustus 1996, België
Je wordt door zweet gewekt en denkt: dit kan niet blijven duren. Zelfs het ontbijt valt in herhaling: geroosterd brood en aardbeienjam. Welke dag is het vandaag? Je durft het je moeder niet te vragen,
Je bundelt de stralen van de zon in het glas en richt het brandpunt op de vlinder.
behalve: ‘Mag ik van tafel gaan?’ Ze zegt dat het voor één keer kan, vraagt of je je wel lekker voelt, vraagt of ze een appel voor je schillen moet. Je krijgt het antwoord amper over je lippen. Ze zegt: ‘Je vader verwacht je over een uur op het veld.’
In de tuin probeer je met een tomaat te spreken. Ze houdt haar onrijpe lippen op elkaar. Je vraagt de witte roos hoe het met haar gaat. Plots krult ze haar blaadjes naar binnen. Ligt het aan de wind? Het bladerdek van de appelboom ruist niet. Misschien kun je aan je vinger likken? Nee, dat durf je niet. Ondertussen heeft een spin een web tussen je duim en je pink gesponnen. Een vlinder landt op de rug van je hand.
Woensdag 6 november 1996, België
Je legt je aantekeningen op de tafel naast de pas ontwikkelde foto’s van Londen. Op de achterkant van de plaatjes schrijf je datum en plaats. Van de laatste dag ontbreekt elk spoor. Je plakt de negatieven op het keukenraam, maar ook daarop kun je geen herinnering vinden. Je begrijpt het niet. Je moeder had die dag onvergetelijk genoemd. In Battersea Park gaf je een eekhoorn te eten en niet veel later duwde je Big Ben bijna omver. Je vader zei: ‘Ik heb het net goed in beeld gekregen.’
Je haalt de fotoalbums van je ouders uit de kast. Vanaf de jaren tachtig kom je zelf op de plaatjes voor, steevast tussen je vader en moeder in geklemd. De meeste beelden zeggen je weinig. In het beste geval kun je je nog enkele seconden voor de geest halen, een geur, een smaak, een aanraking. De beelden laten er geen twijfel over bestaan. Je was er overal bij, en hoe: je lacht breed, keer op keer. Bovenaan elke bladzijde: datum en plaats.
Je moeder komt thuis van het werk en begint te koken. Je vader keert terug van het veld en trekt zijn laarzen uit. Tijdens het avondeten vraag je hen waar de foto’s zijn gebleven en ze antwoorden tegelijkertijd: ‘Alle plaatjes van de laatste dag zijn mislukt.’
Maandag 26 augustus 1996, België
Je trekt een voelspriet uit het kopje van de vlinder, een vleugel uit het lijfje. De poten spartelen als een gek. Je legt hem op het terras en haalt een vergrootglas uit je broekzak. Je bundelt de stralen van de zon in het glas en richt het brandpunt op de vlinder. Hij probeert weg te vliegen, maar komt amper vooruit. Hij lijkt op een klapperend pannenkoekje. Uit het lijfje
Je verkreukelt de auto als een blad papier in je handen.
stijgt een rookpluim op. Of is het een vlag van ik geef me over – even wit als de uitgetrokken vleugel die je moeder later die dag op het terras vindt en verwart met een rozenblad.
Je verdraagt niet nog een dag op het veld met je vader. Het tellen van hoeveel centimeters gegroeid. Maïs groeit volgens jou alleen als niemand kijkt of meet. Je vader denkt daar anders over. Hij dwingt je steeds dieper in het veld en je denkt: dit kan niet blijven duren, op een dag raak ik hier nooit meer uit. In het midden van het veld dacht je ooit het geluid van troost te horen, maar nu stel je die interpretatie bij: wat je hoort is het geluid van onverschilligheid. De kolven harden onder de zon.
Donderdag 31 oktober 1996, Groot-Brittannië
Aan het zebrapad wacht je met je ouders om over te steken. De regen valt met bakken uit de lucht. Het verkeer zit muurvast. Centimeters scheiden bumpers van elkaar. Een gezin in de auto staat voor het rode licht. Ze zijn te laat – 'we are late,' hoor je de vader schreeuwen en hij klopt met een vuist op het stuur. De ruitenwissers zwiepen heen en weer. Het licht springt op groen, maar het verkeer komt geen meter vooruit.
Je tikt met je vinger tegen het raam van de bestuurder. De vader van het gezin weigert het naar beneden te draaien en kijkt je misnoegd aan. Het licht springt voor hem alweer op groen en de auto voor de zijne schuift enkele centimeters op. Hij duwt het gaspedaal in, maar jij legt je handen op het dak. De auto blijft ter plekke staan en de wielen draaien alsmaar driftiger in het rond. De banden beginnen te roken. Het kruispunt ruikt naar rubber. De vader vloekt, de moeder schreeuwt, de kinderen beginnen te huilen. Het gezin ontsnapt via de kofferbak. Je verkreukelt de auto als een blad papier in je handen. De prop past in de zak van je jas.
Je draait je om en roept naar je vader: ‘Heb je dat goed in beeld gekregen?’ Hij staat met zijn rug naar je toe en kijkt naar de etalage van een souvenirwinkel. Je moeder roept iets, maar door het drukke verkeer kun je haar niet goed horen. Je vader kijkt nog steeds naar de etalage van een souvenirwinkel.