Nooit naar binnen gaan bij de mensen die je een lidmaatschap probeert aan te smeren. Sofia weet het wel. Toch vindt ze zichzelf nu terug op de bank bij een man in een gekreukt overhemd. Maar ja, ze moet haar target halen.
Best ironisch, dat haar altijd werd verteld nooit met onbekende mannen mee te gaan, afstand te houden, geen snoep (vroeger) of geen drank (nu) van ze aan te nemen, terwijl ze nu dus in haar eentje aanbelt bij vreemden om ze een lidmaatschap aan te smeren. Als ze wordt uitgenodigd om binnen te komen, is dat een voordeel. Quinten herhaalde het vanochtend aan het begin van hun shift nog maar een keer. ‘Dan is de deal zo goed als rond. ABC, weet je nog?’ Hij zei ABC met een enorm overdreven Engels accent. ‘Always… Be…’ hier pauzeerde hij even en keek hij haar indringend aan, ‘Closing’. Op dit soort momenten haatte Sofia haar teamleider nog meer dan normaal. Ze knikte en zei ‘ja Quinten, ABC,’ want ze heeft geld nodig.
Nu is ze hier beland, in het opvallend georganiseerde huis van een man in een gekreukt overhemd. Quinten is vier huizen verderop naar binnen gegaan bij een vrouw van middelbare leeftijd die schrijnend gevoelig is voor zijn verhalen over zijn reis naar Afrika en hoe ‘betoverd’ hij is door ‘de kracht van de lokale bevolking’. Hij zegt ook altijd Afrika, alsof het één plek is met één cultuur en een opperhoofd. ‘In Afrika zijn de mensen zo echt.’ Hij heeft haar instructies gegeven om het rijtje huizen af te gaan en zei dat hij er zo aan komt. Hij weet namelijk net zo goed als zij dat ze eigenlijk niet alleen mag gaan. Dat zijn de regels. Op het kantoor van ME&U-manity hangt een whiteboard met wat Quinten de Tien Geboden noemt, dat soort dingen vindt hij grappig. Ze begrijpt niet hoe een persoon zo in zijn nopjes kan zijn met zo’n enorm gebrek aan originaliteit.
Nu ze hier zit, aan tafel bij een vreemde, tussen alle folders en formulieren, vraagt ze zich af hoe deze man leeft. Ze ziet geen foto’s, geen speelgoed, geen ongewilde sporen van een ander – geen vrouw, geen kinderen, geen huisdieren. Er staan zes klarinetten in een hoek. Waarom zou iemand er zes hebben? De man vraagt of ze thee wil, nee, natuurlijk wil ze geen thee.
‘Nee, dank je.’ Ze wil eigenlijk zeggen dat ze er zo weer vandoor moet, maar als deze man een lidmaatschap afsluit, is ze dichter bij haar target van vandaag (vijf, ze heeft er nu nul).
‘Water?’
Oké. Het is heet buiten, water kost nauwelijks tijd. ‘Graag.’
Als de man het glas water voor haar neerzet raakt hij haar schouder even aan. ‘Alsjeblieft.’ Ze denkt aan meester Gert op de basisschool, die wel heel aardig was, maar altijd achter je ging staan, zijn handen op je schouders legde en dan ver over je heen boog om met je mee te kijken in je schrift. Het was gek, maar je kon er niet echt iets van zeggen.
Het is een kwestie van acceptatie, denkt ze. Dat is het nieuwe levensmotto van haar moeder. Elke ellendige gebeurtenis: een kwestie van acceptatie! Dat ze hier nu zit en niet weg kan, bij een onbekende man met te veel klarinetten en te weinig gevoel voor afstand, is een kwestie van acceptatie. Dat ze mensen moet vertellen dat hun bijdrage voor ‘honderd procent’ naar de lokale gemeenschap gaat, die vervolgens 'helemaal zélf bepaalt waar de meeste behoefte aan is’: een kwestie van acceptatie. Quinten zegt dat ze die honderd procent niet te letterlijk moet nemen. Dat haar salaris voor de helft naar haar moeder gaat omdat die anders de huur niet kan betalen, een kwestie van acceptatie. Dat ze haar vader alleen nog heeft gezien op de foto van de verkeersboete die naar hun nieuwe adres werd gestuurd, omdat hij was geflitst in Sittard en dat hij nu een baard heeft, dat haar vader ook niet meer opneemt als zij belt, dat haar moeder om twee uur 's middags haar eerste glas wijn drinkt, dat hun onaardige advocaat bizar veel geld vraagt voor het beantwoorden van een mailtje met een simpele vraag, dat de meeste mensen bij wie ze aanbelt doen alsof ze niet thuis zijn terwijl overduidelijk het licht brandt, allemaal kwesties van acceptatie.
De man zegt dat hij Robert heet.
‘Sofia.’ Ze geeft hem een hand terwijl ze al aan tafel zitten, tegenover elkaar. Haar werk voelt als een voortdurend sollicitatiegesprek. Bij ieder gezicht dat haar sceptisch aankijkt als ze voor de deur staat, moet ze opnieuw zichzelf verkopen, het doel verkopen, een ander overtuigen van haar betrouwbaarheid. Terwijl ze haar pitch opnieuw wil starten (het begint met ‘wat was jouw droom, toen je opgroeide?’ om er uiteindelijk voor te zorgen dat kinderen in West-Afrika óók hun dromen kunnen waarmaken) hoort ze de voordeur opengaan.
Ze begrijpt niet hoe iemand na een leven samen zo compleet kan verdwijnen. Er was een tijd waarin alles een vanzelfsprekendheid had, een logica, alsof er een plan was waar iedereen zich aan hield. Het was overzichtelijk. Inmiddels is haar moeder in een netwerk van complottheorieën gestort: hij heeft dit al jaren geleden gepland, hij heeft een tweede gezin, hij smokkelt hun geld naar Macedonië. ‘Alles wijst erop,’ zegt ze dan. Ze wil er vervolgens het liefst de hele avond over praten zonder dat iemand haar theorie bekritiseert.
De man die net is binnengekomen is een stuk jonger dan Robert, midden tot eind twintig, denkt ze. Hij stommelt met moeite de kamer binnen, een enorm schildersdoek onder zijn arm, half ingepakt met bruin papier. De hoek van de gang naar de deuropening kan hij bijna niet maken. Hij zet het doek tegen de tafel en geeft haar een hand.
‘Ik ben Chris.’ Ze stelt zich voor en nog voordat ze kan opperen dat ze misschien beter een andere keer terug kan komen, heeft Chris het schilderij al ontdaan van het bruine papier. Hij vraagt haar wat zij ervan vindt.
Een vrouw staat op een berg, half weggedraaid van de kijker, ze kijkt schuin naar beneden, naar iets buiten beeld. Ze draagt een coltrui en een lange rok, een jas daaroverheen en een lichtgrijze hoed. Haar haar is lang en blond, of wit. Ze is jong en leunt op een wandelstok. Ze staat niet zoals vrouwen meestal op dit soort schilderijen staan, naakt, of met een idioot kapje om hun haar of met een zwarte achtergrond en een enorm voorhoofd, maar aangekleed en actief en als enige. Een goedgeklede bergbeklimmer. Het is lang geleden geschilderd, misschien ergens begin vorige eeuw, maar het gras waarop de vrouw staat is neongroen. Bijna glow-in-the-dark, maar feller dan de plaksterren die ze vroeger tegen haar plafond drukte. Bestond neongroen honderd jaar geleden? Achter de vrouw is een blauwgrijs berglandschap waar de wolken op de toppen van afgestompte bergen liggen. Alles op het schilderij is groen, grijs en blauw. Het zou hier passen, in deze woonkamer waar over iedere toevoeging nagedacht lijkt te zijn.
Ze stelt zich voor hoe het eruit zou zien in haar eigen kamer. Ze is die kamer ontgroeid, de kamer die geverfd is in de kleuren die ze vijf jaar geleden uitkoos, toen ze nog gewaarschuwd werd voor mannen met snoep en nog niet voor jongens met drank (ze begrijpt nu dat deze mannen, hier met haar aan tafel, geen mannen met snoep zijn, maar goed, je weet maar nooit en het loont om voorzichtig te zijn, verdedigt ze haar eerste gedachte). Toen ze met haar vader naar de bouwmarkt ging om verf uit te zoeken voor op haar muren (zoekt hij nu verf uit met een nieuw kind in Macedonië?). Het moest een echte meisjeskamer worden, daar was ze toen trots op, dat ze een echt meisje was. Inmiddels voelde ze zich niet echt meer een meisje, ze noemde zich alleen nog zo bij gebrek aan een betere term. Natuurlijk zou dit schilderij er belachelijk uitzien in die kamer, tussen de spiegels en de foto’s van haar vriendinnen, haar lange gordijnen, de gekleurde kussens op de grond. Ze zegt al deze dingen niet tegen Chris en Robert. Ze zegt dat ze het mooi vindt. Voordat ze reageren, klopt er iemand op het raam. Ze ziet Quintens verhitte hoofd tegen het glas geplakt, naar binnen turend. ‘Hallo? Sofia?’
Als ze buiten staat en hij een ellenlang verhaal ophangt over veiligheid tijdens de dienst, alsof ze in het leger zitten, ziet ze dat Chris de eerste vijf formulieren heeft ingevuld en er telkens een iets groter wordende smiley bij heeft gezet. Op het vijfde formulier staat naast de smiley GOOD LUCK.
Quinten vraagt waarom ze glimlacht, dit is een serieuze zaak. Ze geeft hem de formulieren en zegt dat ze zich volgende week weer zal melden. Ze besluit naar het park te gaan, rechtsaf aan het einde van de straat. De hitte voelt als een logge deken, ze heeft veel te warme kleren aan voor dit weer. Bij de ingang van het park ziet ze een vrouw in een lange jas, net als zijzelf niet gekleed op de hitte van vandaag. Ze lijkt op de vrouw van het schilderij. Sofia gaat het park in, achter haar aan. Ze weet ook wel dat het niet dezelfde vrouw kan zijn, ze weet dat het niet logisch is, maar ze besluit tegelijkertijd dat het wel zo is. De vrouw is niet alleen in groen en blauw en grijs, natuurlijk, in deze wereld is er een variatie aan kleur, maar ook in een andere kleur herkent ze deze vrouw, je zou de Mona Lisa ook herkennen in zwart-wit.
Sofia volgt de vrouw langs de vijver met de zwanen, langs de rij bomen in bloei, over de houten brug naar de rand van het bos. De vrouw loopt snel. De afstand tussen haar en de vrouw wordt steeds groter totdat ze op een smal pad tussen de bomen verdwijnt.
Dan draait Sofia zich om en ziet ze dat het grasveld vol zit met mensen op kleedjes, mensen met zonnebrillen en bikini’s, mensen die het weerbericht hebben bekeken en voorbereid zijn. Ze stelt zich ten doel hun voorbeeld te volgen, zoveel mogelijk zonlicht in zich op te nemen. Zoveel mogelijk warmte. Als ze een stuk grasveld voor zichzelf heeft uitgezocht spreidt ze haar trui uit en gaat ze erop liggen, midden in het groen.
Fien Veldman (Leeuwarden, 1990) schrijft korte verhalen en gedichten. Haar korte verhalen zijn onder andere gepubliceerd in De Correspondent, EXPOSED, de Fusie en The Stockholm Review of Literature. Ze droeg haar werk voor op NPO Radio 1, bij Notes of a Dirty Old Man, op het Young Art Festival en op poëziefestival Dichters in de Prinsentuin. Samen met grafisch kunstenaar Alice Mulder maakte ze het boek Parlement der Dingen.
Mieke Stuiver