‘Weet u madame, verf is toch werkelijk zo armoedig. Het is overal: kantoren, ziekenhuizen, de wc. Buitengewoon armetierig, als u het mij vraagt. Pure ellende.’ De heer in zijn blauwe stofjas gaat me voor op het smalle paadje dat door zijn winkel slingert. Zijdelings manoeuvreren we langs de tientallen rollen behang, opgestapeld in vervaarlijk wankelende bergen richting het plafond.
We bevinden ons in Gent en de winkelier praat met een Vlaamse tongval. Zijn dialect brengt me in verwarring, maar zijn wijsheden over wandversieringen wil ik niet missen, dus ik spits mijn oren.
‘Het behang is wederkerig’, verkondigt de man. ‘Het heeft even geduurd, maar inmiddels weet men beter: behang is wat gij wilt. Het is kunst aan uwe muur, iets waarmee u nog jaren leeft.’ Ik heb inmiddels geleerd dat verf – ‘het o zo verachtelijke goedje, waar men steevast te zwaar aan tilt’ – in de jaren vijftig in zwang raakte. Tijdens de oorlog stonden behangfabrieken stil en smeerden de mensen kalk op hun muren (‘Welja, toen stond dat nog proper’). Sindsdien was het verf wat de klok sloeg, lekker gemakkelijk en simpel (‘En karig!’).
Hoe langer ik in zijn winkel vertoef, hoe meer ik me in zijn gedachtegoed kan vinden. Zijn opvattingen over het bedrukte papier associeerde ik voorheen met het stoffige interieur van de bejaarde buren van mijn jeugd. Of met de vergeelde stroken in een Frans hotelletje, waarvan de hoeken loslieten en de schimmel voor extra reliëf zorgde.
Maar sinds ik voet zette in de winkel van de gezusters Priem, al ruim negentig jaar een begrip in Gent, is me een gevoel bekropen waarmee ik niet goed raad weet. Ik moet me inhouden om niet direct de lijmkwast en het plamuurmes op te pakken.
Ik laat mijn vingers langs de rollen behang glijden – hoeveel meter in deze zaak ligt opgeslagen is zowel mijn gastheer als zijn assistent een raadsel. Ik tel op een vierkante meter een tiental rollen met de meest uiteenlopende printen. ‘U had iets met vogels gewild? Schone beesten, is het niet. Blieft u grote veren of van een subtieler soort?’ Ons wordt gesommeerd terug te keren naar de tafel waarachter het baasje heeft plaatsgenomen. Hoewel het tafelblad reeds bedekt lijkt te zijn met vele lagen vellen behang, stelt hij zijn assortiment met gevederde beesten tentoon op de drukke ondergrond.
Wat volgt, zijn grote hoeveelheden bontgekleurde papegaaien in donkergroen oerwoud, in hoog tempo afgewisseld met sierlijke flamingo’s. ‘Dit is vinyl madame, verkleurt niet in de zon.’ Ik besluit hier en nu: behang is terug van weggeweest. En mijn moeder en ik voegen daad bij woord, ruim vijf vierkante meter sierlijk regenwoud met exotische vogels reist met ons mee terug naar Amsterdam.
Omarm het behang, doe jezelf een plezier en begin in Gent.