‘Hij probeerde net zo breed te lopen als de rest, maar zijn benen bewogen anders.’ Een verhaal van Werner de Valk over een jongen zonder eilandersknieën, die de ondoordringbare mist opzoekt en er lachend in verdwijnt.
Alexander klimt naar het dek, kijkt uit over het wad en herkent de weersomstandigheden meteen. De wind is zwak en aflandig, het is het begin van de zomer. Precies uit dit weer zou zeevlam kunnen ontstaan, verderop op het strand van het eiland. De hete lucht vanuit het zuiden zal de nog koude golven opwarmen tot er een mist uit opstijgt die naar het strand kruipt. Geen mist zoals ze die op het vaste land kennen. Echte dichte mist, zwaar, en eerder grijs dan wit, zo ondoordringbaar dat je er je oriëntatie door verliest. Erin opgaan en dan lachend verdwijnen.
Hij kijkt naar het vaste land achter zich, en naar het eiland waar hij maar blijft wonen. Ze liggen zo dicht bij elkaar, toch is de afstand niet te overbruggen, wie op het eiland is geboren zal het vaste land nooit bereiken. De getijden trekken je terug, hoe slecht die plek ook voor je is. Het is laagwater, zeehonden liggen naast de vaargeul te zonnebaden op de zandbanken die droog zijn komen te liggen.
Twee jongetjes rennen langs; vakantiegangers die zin hebben in het strand. De ene schiet een voetbal precies tussen benen door van de andere. De reling voorkomt nog net dat de bal het hele eind naar beneden tuimelt en in wit schuim verdwijnt, Alexander erachteraan, te ongeduldig voor zeevlam.
Een moeras, mompelt hij, maar dat klopt niet, het is niet alsof hij wegzakt. Hij is een kinderspelletje dat verkeerd gaat, een blokkendoos waarin vormen geduwd moeten worden. De driehoeken in de driehoeken en de cirkels in de cirkels, maar de verkeerde vorm wordt in het verkeerde gat geduwd, het plastic geeft niet mee en het duwen gaat maar door, al past het niet, al is het helemaal fout.
Zelf voetbalde hij nooit toen hij klein was, dat was niets voor hem. Hij wilde eigenlijk op een andere sport, maar die waren er niet op het eiland. Niet voor jongens, tenminste.
Een keer moest hij wel. Er zou een voetbalzomerkamp komen, met coaches van het vaste land. Zijn ouders vonden dat hij het tenminste één keer moest proberen. Alle jongens van het hele eiland deden mee.
Achteraf douchte hij lang, met zijn rug naar de rest toe. Toen hij klaar was liep hij de kleedkamer in. Hij moest zijn ouders ’s avonds maar vertellen dat het gewoon niets voor hem was. Hij kon aanbieden om te gaan hardlopen. Dat was goed voor de conditie, op en neer in de duinen, en dat kon ook in je eentje.
‘Hij doet het gewoon expres.’ Dennis, de langste van de klas, had hem niet uit de douche zien komen. ‘Morgen mag hij niet meer meedoen. Anders winnen we nooit.’
Alexander was te druk bezig geweest met hoe hij liep om op de bal te letten. De jongens bewogen met eilandersknieën over het veld, knieën die nu al breed waren gegroeid, scharnieren van graafwagens. Iedereen beukte tegen elkaar aan, trapte met hun noppen tegen de tegenstanders.
Hij probeerde net zo breed te lopen als de rest, maar zijn benen bewogen anders en zo had hij steeds weer de bal gemist. Ze moesten die bal minstens vijf keer per potje naar Alexander schieten, dat had de coach gezegd. Dat was goed voor de teamspirit. Als ze de bal vaak genoeg naar Alexander speelden, zou de coach hun de volgende dag trucjes leren die geen enkele tegenpartij kende. Vier keer maakte het niet uit dat de bal tussen Alexanders smalle benen door schoot, maar de vijfde keer belandde hij in eigen doel, waardoor ze uiteindelijk hadden verloren.
Een moeras, mompelt hij, maar dat klopt niet, het is niet alsof hij wegzakt. Hij is een kinderspelletje dat verkeerd gaat, een blokkendoos waarin vormen geduwd moeten worden.
Ze zeiden dat hij homo was, maar dat klopt niet want ’s avonds bij de kassa van de supermarkt ziet hij zijn buurvrouw weer en meteen kantelt de horizon, gelooft hij niet meer in de verlossing van opstijgende mist op het strand. Ze viert haar vakantie in een bungalow vlakbij zijn huis. Ze hebben elkaar eergisteren voor het eerst ontmoet toen ze hem om de richting vroeg in het bos achter zijn huis. Hij wees haar het pad naar de vuurtoren en toen raakten ze aan de praat, niet heel lang, er wachtte iemand op haar. Alexander kan niet weg van het eiland en hij kan hier ook niet blijven, maar dat geeft niet, hij hoeft geen zeevlam te zoeken, zij is er. Vooralsnog durft hij haar niet aan te kijken, maar dat komt wel.
Ze blijft staan bij de uitgang van de supermarkt.
Hij gebaart haar voor te gaan. ‘Dames eerst.’
‘Ik ben geen dame.’ Ze verroert zich niet.
‘O, pardon.’
‘Vandaag mag je me best een vrouw noemen, maar dame gaat me te ver.’ Ze lacht, gaat hem voor. Hij zegt haar gedag, wandelt sneller dan normaal. Zijn boodschappentas slingert driftig.
Lantaarnpalen springen aan als hij eronderdoor loopt, het eiland wil energiezuinig leven zodat ze niet zal wegzakken in zee. Normaal gesproken doven ze bijna meteen weer achter hem, hij heeft zich succesvol losgeweekt. Dit keer doven ze niet. Ze zag er inderdaad niet uit als een dame, eerder jongensachtig, het korte haar, de stoere leren jas. Alexander mindert vaart zodat ze hem zal inhalen. Hij zal haar versieren, zo zacht en lief als een zeehondje dat plotseling zijn hoofdje boven het water uitsteekt en je met zijn grote zwarte ogen aankijkt. Zo wil ze dat, zacht, dat weet hij zeker, en iedere eilander zal met een mond vol tanden staan. Het geluid van de aanspringende lichten benadrukt de stilte achter hem. Alexander wacht even, draait zich om. Hij is alleen.
Zijn knieën zijn altijd iel gebleven, maar qua motoriek beweegt hij intussen net zo dreigend als alle andere mannen hier.
In zijn voortuin staat een Oostenrijkse den zoals er hier zo veel groeien; sterke, stevige bomen die goed tegen de strenge wind kunnen. Daarachter ligt het vakantiehuisje half verscholen, waar hij maar is gaan wonen om zo toch een beetje van de andere eilanders te ontsnappen.
Hij weet zeker dat ze achter hem liep. Ze moet een ander pad zijn ingeslagen toen hij zijn pas vertraagde. Zijn knieën zijn altijd iel gebleven, maar qua motoriek beweegt hij intussen net zo dreigend als alle andere mannen hier.
Ach ja. Als hij haar überhaupt had durven aankijken, zal ze zich halsoverkop uit de voeten maken. In plaats van een heldere blik zou ze het kinderspel zien, de blokken die niet passen. Er verandert niets, hij blijft gevangen.
Het trekt te hard aan hem, krabt hem. Het is een donkere arm die uit een diepe leegte gretig wenkt, kom maar, laat jezelf vallen, ook al is er geen vangnet en wacht er hier niemand op je, alleen leegte. Hij verlaat zijn vakantiehuisje en tuimelt naar het strand want het klopt, de weersomstandigheden zijn perfect. De mist stijgt op uit zwijgende golven om zich met hem te vermengen totdat hij helemaal weg is, totdat hij zich alleen nog maar op geluid kan oriënteren. Hij hoort de branding aan zijn linkerhand dus daar moet ze zijn. De mist is donker en dik, Alexander struikelt door het zand. De branding buldert nu aan alle kanten en boven en onder vervagen ook en dan voelt hij iets bij zijn linkervoet.
Eerst denkt hij dat het een aangespoelde kwal is, een witte schim op de grond. Alles is onzichtbaar, de mist zo dicht dat ook zijn schoenen nauwelijks te onderscheiden zijn. Het wordt stiller, golven vlakken uit, koud water trekt omhoog door zijn schoenen, staat hij al in de branding?
Dan wordt de mist rond zijn voeten iets lichter en ziet hij de leeggelopen voetbal, door de golven neergelegd zoals een hond een stok brengt.
Werner de Valk (hij/hem, 1988), deels opgegroeid op Ameland, is kunstenaar en schrijver. Hij bracht zijn jeugd door op Ameland, studeerde neurowetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en vervolgens Unstable Media aan de Gerrit Rietveld Academie. Zijn korte verhalen zijn verschenen in de longlist van de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd, finales van Het Rode Oor, bij de Optimist en in Tijdschrift EI.
Charlotte Kornet (1997) is freelance illustrator en beeldmaker. Haar illustraties kenmerken zich door een eigenzinnige stijl. In haar illustraties maakt ze gebruik van verschillende materialen en technieken. Hierdoor ontstaat er een gevarieerd palet aan werk, waar toch altijd haar ‘hand’ in terug te vinden is. Inspiratiebronnen voor haar illustraties zijn poëzie, de natuur, reizen, koken, duurzaamheid en verhalen over mensen op emotioneel vlak. Voor haar is kunst en illustratie een vorm van troost en een manier om de wereld mooier te maken.