Ron ontsnapt aan de tirannie van Facebook en ontvolgt zijn 423 vrienden. Vrijheid! Productiviteit! Maar de echte gevolgen zijn niet te overzien.
Augustus 2014. Via een verre Facebookkennis die ik nooit in real life zag, beland ik op een website. Daar lees ik een lumineus advies. Vier woorden: ontvolg iedereen op Facebook. Het slaat in, ontploft in de zenuwbanen van mijn verwarde kop.
Whoa! Dit zocht ik. Klik, klik klik klik klik. Razendsnel jaag ik vooruit. Ik zweef boven de werkelijkheid. Weg oppervlakkigheden. Nooit meer dagen lang gapen naar dronken foto’s, de meisjes of jongens met hun labradors en kattenluikjes, de zinloze berichten van wie welk dom filmpje leuk vindt.
Tijdlijn gezuiverd: ik ben vrij! Voor eens en altijd ontketend, ontsnapt aan de tirannie van Facebook. Oh, de heerlijkheid: wel nog bevriend met een paar honderd vage kennissen, maar er niets meer van zien. Eindelijk weer tijd voor de essentiële zaken. Productiviteit!
Het blijft bij deze ene zenuwbaanexplosie. Ik vergeet door te pakken. Ik ben dan wel van de ruis van berichtjes af, maar er komt niets voor in de plaats. Ik huppel als een Pavloviaans getraind aapje naar de lege voederbak. Grijp nog eens tastend in mijn broekzak, als waren er nog berichten waarnaar ik staren kan. Het blauwe schermpje houdt me gevangen, werpt me nog verder de leegte in. Ik kak in.
Dit wezenloos voor me uit staren duurt een half jaar. Berichten van buiten komen niet tot me. Ik waan me in een wereld waarin alleen ik een leven met hoogte- en dieptepunten leef. Een wereld waarin ik de enig denkbare protagonist ben in de enige epische vertelling die ooit verteld zal worden. Zelfs de valse pretentie dat een ander ook wel eens iets beleeft, heb ik als ondenkbaar terzijde geworpen.
Op een zeker moment, ik kan niet meer achterhalen wanneer, merk ik dat er iets niet klopt. Ik maak me zorgen. Want als ik zo razend interessant ben, zo wonderwel belangrijk, als ik zulke prachtige gedachten en daarmee zinnen produceer (en dat is immers zo), dan moet het schaarse beetje wat ik op die website plaats wel een helder, warm baken zijn in het oerduister.
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat men massaal naar mijn briljante verkondigingen hunkert. Alles he-le-maal kapot liket, zoals je een vagina tot bloedens toe kapot kan schuren. Maar Facebook bloedt niet. De werkelijkheid lijkt eerder op het gedicht Geen Sinterklaas meer (2015) van Bart Smout, waarin hij schrijft over ouder worden:
Meestal is ouder worden
niets anders dan dit:
laag na laag van illusie wordt afgepeld
totdat er niets anders overblijft
dan rekeningen, een handvol bazen,
een baan, televisie voor de avonden,
een licht afgrijzen bij het opstaan.
De uren starend naar het blauwe scherm zijn leeg. De minuten op het toilet. De secondes in de rij voor de kassa. De uren en uren thuis, op het werk, voor de tv, aan tafel. En ik eet niet eens aan een tafel. Het allesverzengende niets. De leegte voor het welterusten zeggen. Niks te doen, daar op Facebook.
Geloven in mijn fantastische idiosyncratische persoonlijkheid doe ik steeds minder. Veel positieve bevestiging voor het bestaan van mijn geniaal ego krijg ik namelijk niet. Niemand liket mijn berichten nog. Plaats ik een spitsvondig mopje, of een klein dichterlijk zinnetje: Facebookstilte.
De keer dat iemand iets leuk vindt, is het pas na achtendertig minuten. Als ik geluk heb volgen er nog twee of drie likes. Waarschijnlijk uit medelijden. Was een heel leuk bericht in mijn hoogtijdagen nog het acceptabele aantal van 30 tot 90 likes waard, inmiddels mag ik verheugd zijn bij twintig.
Het is zonneklaar. Wie niet liket, maakt dat ‘ie wegkomt. Ik ben verworden tot een arrogante kluizenaar die niet meedoet aan het sociale spel. Weg solidariteit. Alle sociale steunpilaren onder mijn voeten vandaan geslagen.
En dan opeens weer die blik. Ik kreeg ‘m al een half jaar geleden, mijn vriendin wierp me ‘m toe. Maar ik was toen nog op het hoogtepunt van mijn naïef geloof. Niet voor rede of rationaliteit vatbaar. En nu dus weer: het treurige, ongelovig stemmetje, de korte pauze, de totaal ontstelde ogen, als van een kind dat net te horen heeft gekregen dat Sinterklaas niet bestaat: “Maar… volg je míj ook niet meer dan?”
Ik sidder om wat ik geworden ben. Een paria. Dit kan zo niet langer. Ik moet actief leuk doen op Facebook. Mensen haten me, omdat ik nooit meer iets like. Ik vraag om aandacht, maar geef niets terug. Zo werkt het niet. Ik móet iets doen. Misschien kan ik hun respect terugwinnen. Misschien bestaat er zoiets als een herkansing. Misschien is het nog niet te laat.
Februari 2015. Ik heb me bekeerd, net als vijf jaar geleden toen ik nog geen account had. Toen ik eigenlijk ook al niet mee wilde doen op die website. Maar ik realiseerde me: de werkelijkheid is er om gehanteerd te worden, niet om te ontlopen. Het duurde een half uur, maar ik volg inmiddels weer netjes al mijn 423 vrienden.
Ik ververs mijn browser. Mijn hartslag zweeft. Ik ben Neo die de Matrix voor het eerst weer binnenstapt: vreemd, ongewenst. De missie is helder: ik gá het leuk vinden dat Benedicte een plaatje van Dagobert Duck plaatst, ik gá het leuk vinden dat Ernst een foto plaatst van ijsjes, en ik gá het leuk vinden dat mijn nicht Manon op de foto staat met de éénjarige dochter van mijn andere nicht. Want dat is eigenlijk ook best wel leuk.
Eenmaal terug onder de vrienden kijk ik vertwijfeld naar mijn tijdlijn. Waar blijven de berichten? Waarom zie ik berichten zonder likes en reacties? Het lijkt… uitgestorven.
Een week later ben ik gerustgesteld. Mensen plaatsen nog steeds dingen op Facebook, dus mijn hereniging lijkt verstandig te zijn geweest. Zelf iets plaatsen, durf ik nog niet zo goed. Eerst wat kapitaal bij elkaar sprokkelen. Klik klik klik, klikkerdeklik. Vind ik leuk, vind ik leuk, vind ik…
Ik denk aan het gedicht van Bart en probeer mijn onbestemde gevoel te vangen in zijn structuur. Het lukt niet goed – ik ben afgeleid door de tijdlijn die zichzelf automatisch ververst. Steeds weer even kijken, met een verwrongen gezicht:
Meestal is Facebook openen
niets anders dan dit:
laag na laag van illusie wordt afgepeld
totdat er niets anders overblijft
dan lachende, verdrietige mensen
supergezellige, eenzame zielen
serieuze artikelen, die niemand durft te liken
likes en reacties, een gooi in ‘t duister
een licht afgrijzen bij het scrollen.
Ron Vaessen (1987) schrijft aan zijn debuutnovelle en is redacteur bij het Tilburgs universiteitsblad Univers.