Soms valt het geluk je in de schoot. Soms pakt de lotgod je bij beide schouders, drukt je zachtjes tegen zijn borst, kust je en zegt: “Neem jij maar even een momentje voor jezelf.” De vader van een vriend van me had ooit met zware rugklachten over straat gelopen, waardoor hij vijftig gulden op de grond zag liggen. Misschien was ik door deze anekdote naar buiten gedreven, op zoek naar mijn eigen meevaller. Ik kon het gebruiken.
Maar mijn zorgen herhaalden zich in het ritme van mijn voetstappen, zonder dat ik tot nieuwe inzichten kwam. Ik liep vast; iemand zou me met vlakke hand op mijn achterhoofd moeten slaan.
De enige andere persoon op straat was een blonde jongen, gekleed in een hip spijkerjasje. Mijn blik werd onmiddellijk getrokken door zijn opvallend goed verzorgde kapsel. Zijn glanzende haar steeg naar de hemel omhoog, maar was onverwachts opzij geslagen door vakkundig kam- en waxwerk. Het leek alsof er een hovenier aan het werk was geweest op zijn slapen, zo precies waren zijn oren vrijgemaakt met halve cirkelvormen, met zoveel tederheid waren de zijkanten van zijn schedel ontdaan van de perfecte hoeveelheid schedelzijkanthaar. De eenvoud waarmee zijn uitgelijnde bakkenbaarden naadloos overgingen in zijn baardje, ontroerde me.
Op mijn eigen hoofd bevond zich de zwarte tegenpool van het engelenhaar dat op me af kwam lopen, een wanorde waarbinnen elk haartje leek te schreeuwen om individueel bestaansrecht. Ik was kappersbezoek steeds meer gaan zien als een geldverspillend circus van ijdelheid rond een puur noodzakelijke handeling, oppervlakkige afleiding voor mensen die bang zijn voor hun eigen gedachten. Het liefst had ik mijn hoofdhaar eens in de twee weken met een zwaard afgesneden, als een Middeleeuwse ridder. Maar ik had geen zwaard en ik was geen ridder, dus liet ik het zo nu en dan kortwieken door een vriendin.
De jongen keek me vriendelijk aan. Ik wendde vlug mijn blik af om geen verkeerd signaal te geven. Om niet te hoeven stamelen: “Ik val niet op jou, maar mag ik je kapsel mee naar de film nemen? Mag ik het nummer van je haar? IK WIL ER HAARBABY’S MEE MAKEN EN EEN HAARGEZINNETJE STICHTEN." Maar het was al te laat. Hij stopte. “Mag ik iets vragen?” Ik knikte. “Ik werk hier in de buurt in een kapsalon. We zoeken een proefmodel. Heb je interesse?”
Even later lag ik met mijn hoofd in een wasbak. Ik heb dit deel van het kappersbezoek altijd moeilijk gevonden. Het kneden van je hoofdhuid is veel te intiem voor de eerste fase van de kapper-klant relatie. Bovendien voelt deze positie, met je nek in de porseleinen geul en het warme water in je gezicht, alsof iemand je tegelijk gaat waterboarden en onthoofden.
Maar Kevin, zoals de jongen bleek te heten, deed zijn best om me op mijn gemak te stellen. Hij had me net voorgesteld aan de enige andere aanwezige: Bart, zijn baas. Aan de hand van hun uiterlijk had je de werkverhoudingen andersom ingeschat. Kevin droeg het ingenieuze kapsel, was lang en had een volwassen, rustige uitstraling, en bleek pas net aan de kappersschool afgestudeerd te zijn. Bart had simpel, kortgeknipt haar, was mager en klein, en danste onrustig door de zaak. Met zijn Brabantse accent en stoere houding leek hij eerder op een opgefokte PSV-supporter.
Beeld: Anna Berkhof
Ik werd neergezet in een zachte leren stoel en kreeg de zwarte doek om me heen geknoopt, waardoor het voelde alsof mijn hoofd tentoongesteld werd. Bart en Kevin kwamen aan beide kanten op oorhoogte staan en staarden naar de spiegel. “Ok Kev, je hebt een uur,” zei Bart, “Dat gaat nu in.” En weg was hij, op weg naar zijn eigen klant. “Goed,” zei Kevin verlegen, “hoe wil je het hebben?” Opeens stond Bart weer achter me, alsof hij uit de lucht was verschenen. “Nee, nee, nee Kev, zo doen we dat niet! Wie heeft de schaar in de hand? Jij. Je moet ideeën hebben. Dus je zegt tegen deze klant: ‘Ik zie dat je je haar nu in een kuif draagt. Als we dat gevoel behouden, maar combineren met een zijscheiding, dan zie je er weer fris uit.’ Snap je? Dan maak je het verschil.” Kevin en ik knikten aandachtig. “De klant komt terug als hij 100% tevreden is,” ging Bart verder. “Je vriendelijkheid is 30%, hoe goed je knipt is 40%, en 20% draait om die ideeën.” Hij aarzelde even. “Klopt dat? Nou ja, het is ook geen wiskunde. Het is haar.” En hij schoot weer weg.
Als kleine jongen werd ik geknipt bij Fred Vogel, de duurste kapper in het dorp. Mijn moeder bracht me daar uit schuldgevoel, omdat ze me als peuter zelf had proberen te knippen en toen per ongeluk een stukje van mijn oorlel had verwijderd.
Ik vond het altijd heel fijn bij Fred, die een ringetje in zijn oor droeg en zei dat ik “toch zo’n lekker koppie” had. Hij liet het werk meestal over aan Barbara, een vrouw met een weelderige bos rode krullen, die heel lekker rook en soms zacht haar borsten tegen mijn schouder duwde als ze een plukje aan de overkant over het hoofd had gezien. Intussen keuvelde ze over haar vriend, haar vader, en mannen in het algemeen. Ik knikte en bood advies, ook al was ik zeven. Thuis keek ik altijd graag in de grote spiegel bij de eettafel als ik een verhaal vertelde, tot grote ergernis van mijn ouders, die dan zeiden: “Oké Julius Caesar, hou nou je mond maar even en eet je groente op.” Bij Fred Vogel kon ik ongestraft een uur lang kletsend naar mezelf kijken. Bij Fred Vogel zorgden ze voor me. Maar in de loop der jaren kreeg ik steeds meer meningen en principes, en vergat ik dat gevoel.
Kevin sprak niet, hij was verzonken in concentratie. Er werden in rap tempo scharen, kammen en scheermesjes naar mijn haar gebracht. “En… klaar!” Bart kwam aanrennen. Samen bekeken ze mijn hoofd aandachtig. “Niet slecht hoor Kev, niet slecht,” mompelde Bart, terwijl hij met een hand als een grijphaak mijn hoofd verschillende kanten op draaide. “Maar! Kijk, zie je dat hij twee kruinen heeft? Heb ik een trucje voor.” Hij pakte de kleinste tondeuse ter wereld. “Let op,” zei hij en zette zijn rechterhand pontificaal op mijn schedel. “Ik gebruik deze hand als steun, voor secuurheid. En dan,” hij bewoog de steunhand en de tondeuse in een vloeiende, golvende beweging vooruit, “krijg je die lastige plukjes te pakken.” Het was een wonder, ik zag er direct veel beter uit.
Bart besteedde nog een kwartier aan allerlei details, terwijl Kevin en ik ademloos toekeken. Uiteindelijk trok hij met een groots gebaar zijn kam en schaar weg. In de spiegel zagen we een meesterwerk. Bart had geen woord met mij gewisseld, me niet eens aangekeken, maar ik liet me graag als een ijssculptuur behandelen door dit grote talent.
Mijn ex-vriendin zei ooit: “Als ik me slecht voel, neem ik een nieuw kapsel of koop ik kleren. Dan kun je een beetje opnieuw beginnen.” Het leek mij het motto van een walgelijk soort materialisme. Maar toen ik de kapperszaak uit liep, merkte ik tot mijn eigen verbazing dat ik niet alleen een tevreden klant was. Ik was een gelukkig mens.
Het zou niet lang meer duren voordat mijn nieuwe kapsel en ik de wereld zouden gaan veroveren.