Er zijn nogal wat rockcoryfeeën die op een zeker moment in hun carrière besluiten dat het gepingel op gitaren niet meer volstaat en het tijd wordt om ‘klassieke’ muziek te gaan schrijven. Van het feit dat deze overstap meestal een slecht idee is getuigen de nietszeggende klassieke werkjes van Sir Paul McCartney of de wanstaltige opera van voormalig Pink Floyd-frontman Roger Waters. Hoewel ze er ongetwijfeld zijn, ken ik opvallend weinig artiesten die de tegenovergestelde stap gezet hebben: van een carrière in de gecomponeerde muziek naar de popmuziek. Iemand die dit wel deed is de Brit John Cale. Als leerling van experimentele-muziek-grootheid John Cage en lid van de New Yorkse avant-garde groep ‘The Theatre of Eternal Music’ richtte hij in 1965 samen met onder andere Lou Reed The Velvet Underground op. Die band wordt ondertussen geroemd als één van de meest invloedrijke bands van de jaren zestig en de platen waar Cale, voor hij ruzie kreeg met Reed, aan meewerkte, zijn uitgegroeid tot onbetwistbare klassiekers. Het solowerk van John Cale is echter, anders dan dat van Reed, minder bekend. Geheel ten onrechte.
De kracht John Cale is zijn capaciteit om de beperkte vorm van het popliedje te combineren met een avant-gardistisch gevoel voor experiment. Op deze manier maakt hij muziek die laat zien hoe toegankelijk de avant-garde en hoe avant-gardistisch popmuziek kan zijn. Muziek voor de goede verstaander, omdat Cale een meester is in subtiliteiten en nuances die een degelijke, kundige, maar niet noodzakelijk fenomenale song net genoeg uit het lood van de voorspelbaarheid slaan om herhaalde beluistering noodzakelijk te maken. Cale lijkt een normale rocksound altijd te benaderen, maar zet het nooit daadwerkelijk door. Het is dit ‘tussen in’ en ‘net niet’ gevoel, het zelden helemaal doorgezette experiment en het nooit compromisloze toegankelijke, die de muziek van John Cale spannend, interessant en uitdagend maakt.
Het is misschien Cale’s Britse (of feitelijk Welshe) volksaard, die maakt dat hij zelden de iconoclastisch provocatie van de radicale avant-garde hanteert, maar als gentlemen telkens op zoek blijft naar een element dat zijn muziek een twist kan geven. En deze twists liggen eerder in het detail dan in het grote gebaar. Niet voor niets is Cale ook befaamd als producer van baanbrekende en invloedrijke platen – onder andere de eerste plaat van The Stooges, het debuut van Patti Smith, en de eerste demo’s van The Modern Lovers: hij heeft een subtiel oor voor nieuwe geluiden, ongebruikelijke klanken en details.
Dit is goed te horen in het nummer ‘Graham Greene’ van zijn meesterwerk Paris 1919 uit 1973. De compositie is een op zich een eenvoudig song: een vrolijke springerige offbeat, die door het gebruik van een marimba hier en daar wat Caribisch aandoet, een eenvoudige, recht-toe-rechtaan melodie die nogal plompverloren wordt gezongen en op de achtergrond een zenuwachtige gitaartje en lullig orgeltje. Zoals gezegd zit het venijn van het nummer echter in de productie: de twee akkoordjes van de piano zijn van meet af aan vals gespeeld en tamelijk scheef getimed; de zang is allerminst subtiel en de trompetjes die halverwege het nummer hun intrede doen, zijn te dun en luchtig om helemaal serieus te worden genomen. ‘Graham Greene’ is zodoende eerder een ironische commentaar op de popmuziek die het lijkt te zijn. Cale realiseert zich dat in popmuziek de ironische distantie vooral tot uiting komt in de productie: door het verwachtingspatroon nooit helemaal in te lossen, wordt de luisteraar telkens op het verkeerd been gezet.
Cale’s onbeschaamd intellectualisme – dat ook tot uiting komt in zijn vaak literaire, kunstgeïnspireerde of filosofische teksten – komt muzikaal tot uiting in deze distantie. Het spelen met genreconventies en verwachtingspatronen wordt gecombineerd met de kunde om een genre eerst eigen te maken en vervolgens binnenstebuiten te keren. Het oeuvre van Cale getuigt van een permanente eclectisch drang tot vernieuwing; van zoeken, experimenteren en durven falen. Zijn stilistische onvastheid getuigt van een constante artistieke ontwikkeling. Toen hij de experimentele, noisy Velvet Underground verlaten had, maakte hij drie ingetogen, popplaten. Tien jaar later kwam hij plotseling weer met een agressief live album op de proppen en nog in 2003 verbaasde hij vriend en vijand met een met ProTools in elkaar geknutseld werk.
Kortom: John Cale doet precies wat er niet van hem verwacht wordt. Hij was en is als weinig anderen is staat met finesse en trefzekerheid de subtiliteiten en het experiment van de avant-garde uit de jaren zestig te combineren met een idioom dat telkens moet vechten om niet overspoeld te worden door de conservatieve krachten van marktwerking en cliché. Dat dit niet altijd slaagt – niet al zijn platen zijn even goed – is alleen maar begrijpelijk: niet elk experiment pakt goed uit en wie springt moet niet bang zijn te vallen. We mogen al lang blij zijn dat het heeft geresulteerd in een aantal prachtige, energieke, levendige platen.
http://www.myspace.com/johncaleofficialsite
http://www.xs4all.nl/~werksman/cale/index.html