‘Het belangrijkste is; wanneer ik lach, dan lach jij ook,’ had ze gezegd toen ze me belde, nadat een vriend mijn nummer aan haar had gegeven. Ik had niet begrepen wat ze bedoelde en misschien juist daarom gelachen.
De flats van Kraaiennest hebben een gouden gloed door de avondzon. Ze opent het dashboardkastje en haalt er een kuipje appelmoes uit. Nu eens ligt er een pak sinas, dan weer Fruittella of koeken met ananasringen en gesuikerde kersen.
‘Je houdt het stuur weer te strak vast. Zo kan ik niet corrigeren. Denk maar dat het stuur je vriend is, die wil je toch ook niet wurgen?’ Ik verslap mijn armen. Nadat ik haar had gezegd dat ik geen vriendin maar een vriend heb, had ze me in de pauze ook een kuipje appelmoes aangeboden, vergezeld met de woorden: ‘Je bent er net zo een als mijn zus.’
Ze draait aan de volumeknop, de melancholische stem van Alpha Blondy rolt uit de speakers. Ik weet niet hoe ik het zou omschrijven, misschien als ‘doorgaan-tegen-beter-weten-in-of-juist- stoppen-maar-desondanks-spijt-voelen’.
We rijden over de S112 naar de stoplichten van de ring. Het wordt groen, ik verplaats mijn handen om met de bocht mee te draaien, geef gas, schakel in een keer op naar de derde, geef meer gas, te veel gas, de auto loeit, door naar de vierde. De ring wordt zichtbaar, honderden auto’s schieten voorbij.
‘Zo, al naar de vijfde. Maak je plannetje,’ zegt ze. Met een krampachtige beweging schakel ik naar de vijfde en ik kijk in de zijspiegel. Een Audi scheurt voorbij en een moment laat ik het gas los.
‘Laat je niet bangmaken, die heeft verkeerde koffie op,’ zegt ze. Mijn ogen schieten op en neer tussen zijspiegel, achteruitkijkspiegel, voorruit en snelheidsmeter. Alpha Blondy’s woorden: ‘Yes I love you rainbow, and I love you rainbow ray,’ lijken van steeds verder weg te komen. Tussen een zwarte Fiat Panda en een bestelbus van PostNL lijkt iets van ruimte te zitten. Ik geeft richting aan. Mijn longen wringen, ze maken geen plaats, het gat lijkt alleen maar kleiner te worden, voor me buigt de vangrail naar ons toe.
Traag rijd ik een uitgestorven parkeerplaats op.
‘Invoegen,’ zegt ze en met haar linkerhand grijpt ze de bovenkant van het stuur vast en zegt: ‘Loslaten, alles loslaten.’ Ik laat alles los en ze stuurt de auto de rijbaan op.
‘Richting aangeven voor de afrit, pak het stuur weer vast,’ zegt ze. Ik geef richting aan en samen sturen we de auto de eerstvolgende afrit op. Pas zodra we vaart minderen voor de stoplichten aan het einde van de afrit laat ze het stuur los en zakt met een zucht terug in haar stoel. In mijn ooghoek zie ik dat ze haar hoofd meewarig schudt . Ik bedenk me hoe vaak ze deze spanning tijdens het lesgeven moet ervaren en voel de knoop in mijn maag verder aanspannen. Traag rijd ik een uitgestorven parkeerplaats op. Bij de ingang staat een kapotte trailer van een vrachtwagen. Twee jongens zitten aan het einde van de parkeerplaats in een grote BMW. Rattenkoppen – zo noemt ze jonge gasten die in te grote bakken rijden. Ik parkeer aan de linkerkant met de neus naar voren, richting een klein stuk verwaarloosd bos, schakel naar vrij, doe de handrem omhoog, draai het licht en de motor uit.
‘Kom, we gaan naar buiten,’ zegt ze. Ik geef haar de sleutel en we stappen uit. Ze opent de achterbak en gaat op de rand zitten. Uit een zak van haar wollen vest haalt ze een pakje zware shag en begint te rollen. Met een vlugge streek van haar tong likt ze hem dicht en ontsteekt ’m met een benzineaansteker.
‘Zo, vertel me eens, wat was dat? Zo ken ik je niet.’ Ik weet niet waar ik mijn handen moet laten en probeer ze in mijn jeanszakken te stoppen, maar die zijn te klein. Ik vouw ze over elkaar en zeg: ‘Ik dacht echt dat ze geen plek zouden maken.’ Met haar shagje tussen haar wijs- en middelvinger wijst Jeanne naar mij en zegt: Er was gewoon plek, maar die moest je wel op het juiste moment durven opeisen.' Ze neemt een diepe trek en kijkt me aan.
Ik voel dat ze een verklaring wil maar die heb ik niet paraat. Ze haalt haar knokige schouders op. Ze staat op van de achterbak, gooit haar shagje op de grond en trapt hem uit met haar hak. Ik volg haar met mijn blik terwijl ze naar een lindeboom loopt. Voorzichtig legt ze haar handen op de bast en zegt een paar woorden in het Sranantongo. Daarna is ze stil en raakt de boom kort met haar voorhoofd aan.
Ik ga naast haar bij de boom staan en kijk omhoog. Een bries trekt langs de bladeren. Vanaf de kroon glijd ik met mijn blik over de stam omlaag. In de bast staan enkele namen en hartjes gekerfd.
‘Hij heeft veel gezien,’ zegt ze, en knikt bemoedigend naar me. Ik leg mijn handen op de stam en doe mijn ogen dicht. Alleen het ruisen van de bladeren en het geraas van de ringweg zijn nog te horen.
Ik zou het haar willen vragen of de bomen op de drie continenten waar ze haar wortels heeft op een verschillende manier met haar spreken.
Ik denk aan de verhalen over haar wereldreizen naar de forten in Ghana waarvandaan tot slaafgemaakten naar Amerika werden vervoerd; aan hoe ze op haar zestiende uit Suriname kwam; in een kraakpand met heroïneverslaafden woonde; meedeed aan straatraces en won; een studie psychologie volgde; voor heks werd uitgemaakt vanwege haar gekrulde pinknagel; aan hoe ze kinderen en kleinkinderen kreeg en op de vuist ging met de racistische volkstuineigenaar in Nieuw-West, die ineens geen tuintje meer beschikbaar had toen hij zag dat de geïnteresseerde een Zwarte vrouw was; en ik denk aan haar liefde voor schrijven en dat ze aan een verhalenbundel voor kinderen werkt.
Ik zou het haar willen vragen of de bomen op de drie continenten waar ze haar wortels heeft op een verschillende manier met haar spreken, maar ik zwijg en beeld me het kruipende water in de stam in. Zodra ik mijn ogen open is ze al teruggelopen naar de auto.
‘Ik ga plassen,’ roep ik, en loop de bosjes in. Overal liggen stukken wc-papier, tampons, bierblikjes en chipsverpakkingen. De zomerhitte heeft de pis en stront in de humuslaag opgewarmd – ik ga bijna over mijn nek. Ik loop iets verder, maak mijn broek open, hurk en kijk hoe mijn plas in de grond verdwijnt.
Voorzichtig duw ik de takken opzij en loop de parkeerplaats op. Ik zie Jeanne en profil. Ze kijkt in de verte, terwijl ze met haar hand haar kin ondersteunt. Even beeld ik me haar in als een eeuwenoud standbeeld, dat het komen en gaan van vele mensen heeft aanschouwd en af en toe haar wijsheid loslaat aan hen die via via bij haar rijschool terecht zijn gekomen. Achter haar pulseert de ring van Amsterdam, als een slang met felgekleurde schubben van autodaken die zijn eigen staart probeert op te schrokken.
‘Was je handen,’ zegt Jeanne zodra ze me opmerkt. Uit de achterbak haalt ze een waterfles die is gevuld met een roze vloeistof waarin bladeren drijven. Ik houd mijn handen op en Jeanne giet het water eroverheen. Het ruikt naar groene zeep, en misschien is het dat ook wel. Ik droog mijn handen met een theedoek. Jeanne reikt me de autosleutel aan, knipoogt en zegt: ‘Kom, m’n schat, we gaan. Laten we kijken hoe het nu gaat.’
Jori(k) Amit Galama is filmmaker en schrijver. Hen deed de opleiding Beeld en Taal aan de Gerrit Rietveld Academie en de master Artistic Research in and through Cinema aan de Nederlandse Filmacademie. Hun verhalen en teksten over kunst verschenen onder andere in Tirade, Metropolis M, Tubelight, Kluger Hans en De Revisor.
Caro D’hooge is een illustrator en designer uit Oostende. In 2019 startte ze als freelancer illustrator onder de naam Gorgeous Georges Studio. Haar werk weerspiegelt een Mid-Century esthetiek, waarbij zij haar eigentijdse stijl combineert met een zeer persoonlijke interpretatie die neigt naar een figuratief magisch realisme.