‘Ik merk dat ik je toch heel erg aan het pleasen ben,’ zegt de ander in de telefoon. De ander is een ex-schoolgenoot en collegaschrijver en het pleasen waren weken van verwarring, affectie, stiltes en al te veel van elkaars stukjes gelezen hebben. ‘Met jou zijn roept van alles bij me op, ik moet ineens een hoop dingen met mezelf uitzoeken.’ Of hij dat kan toelichten?
‘Ik vergelijk je met mijn ex. Ik merk dat ik er onzeker van word. Het zou in deze tijd juist alleen maar leuk moeten zijn. En dat is het niet.’
Ik zwijg. Ik ben gewend dat dingen niet alleen maar leuk zijn. Vlinders? Die heb ik nooit gehad, ‘motten’ komt nog het dichtst in de buurt. Dates stonden altijd synoniem voor ongemak, twijfel, soms hoge pieken, veel te hoge pieken, en geen vleugels.
Je hebt twee soorten mensen met pijn: motten en vlammen. Je hebt mensen die voorzichtig fladderen bij nacht, alles en iedereen ontwijken en dan vol in het vuur vliegen. En je hebt de zelfdestructieve woekerbranden. De vlammen hebben nooit door hoeveel collateral damage ze veroorzaken, het kan ze ook niet schelen. Vuur is per definitie het middelpunt van een planetenstelsel. Dat trekt motten weer aan als hemellichamen.
‘Ik voel wel ietsje meer dan vriendschap voor je, denk ik. Maar het is gewoon niet leuk,’ hoor ik hem zeggen. Ik sta naast een rij populieren in the middle of nowhere. Ik ben op een schrijfweek. In een moment van zwakte, nadat ik slecht nieuws ontving over een vriendin, heb ik hem gebeld met ‘Hoe gaat het?’
‘Met mij gaat het goed nu, lekker rustig. Goed kunnen nadenken. Kijk, ik vind je heel erg mooi. Eh, en ook aardig. Maar ik heb nog veel te veel uit te zoeken. Alles liep vorige week anders dan ik plande, ik was helemaal niet blij met mezelf. Ken je dat? Was er trouwens een reden dat je belde?’
‘Nee,’ zeg ik, ik stamel iets over een vriendin, en wat wij nou precies zijn. ‘Laat maar.’
Motten en vlammen dus. Neem Titanic: Rose is een vlam, Jack een mot. Rose had ook pijn: de liefde van haar leven was arm, haar schip zonk. Dat ze haar verloofde bedroog, en dit hele verhaal vertelde aan een kleinkind van een andere man, ach ja. Classic vlam: eigen pijn eerst. We weten allemaal wie wie van het vlot duwde. Andere voorbeelden: Teigetje (Winnie de Pooh): een vlam. Eeyore: een mot. Ye West: vlam. Avicii: mot.
‘En ja, ik weet dat ik hier zelf mee ben begonnen, maar goed. We zijn elkaar toch niets verschuldigd of wel?’
‘Ik begrijp het,’ zeg ik. Ik lieg. Ik hoor mezelf voorstellen om nog eens een biertje te drinken. Nog een keer mezelf verschroeien, mijn collega Freud zou dit doodsdrift noemen. Op de datum dat we elkaar toch al zouden zien, heeft hij inmiddels een andere afspraak. Waarom doe ik dit?
Ik heb er ook veel te veel van gemaakt in mijn hoofd, oordeelt vriendin M. snoeihard. Ik kon dit toch zien aankomen? Een groot vuur, daar ga je toch niet met open vleugels invliegen, kom op zeg? Er zijn toch genoeg andere, gevoelige fladderaars die goed voor me zouden zorgen? Waarom zoek ik er daar niet eentje van uit?
Het helpt niet tegen de brandwonden. Of tegen brandgeur, die verslavend is . Schrijven lukt niet meer. Eten lukt niet meer. Denken lukt niet meer. Doelloos tegen een lamp botsen, dat lukt. Ik staar wat. Ik drink wat. Ik google wijze raad. ‘Wat moet je doen als’ typ ik. ‘REN!’ staat er in de eerste zoeksuggestie. Sommige momenten sta ik op het punt om een bericht te sturen. Ik spreek mezelf streng toe: 'Je gaat niet al je principes en het hele feminisme onderuit halen. Je bent Simone de Beauvoir niet.' (Sartre: vlam. Simone: mot.)
In de tuin zie ik vlinderpaartjes dartelen. Ik denk aan de laatste woorden van het telefoongesprek.
‘Kan ik verder nog wat voor je doen?’ vroeg de Andere Schrijver na de mentale afranseling.
Het lijkt me heerlijk om een vlam te zijn. Om met een blik navelwaarts alles om je heen tweedegraads te kunnen verbranden.
‘Als je mijn roman voor me zou willen afschrijven,’ zeg ik, ‘zou dat echt geweldig zijn.’ Ook dat gebeurt niet, wel heb ik nu een column. De weken daarop houd ik mezelf buiten het bereik van open vuur, om af te kicken.
drie minuten hersendood
drie minuten hersendood, jij en ik
en ergens liep een kat in de war van die verstrengeling van geuren
het was lang genoeg om zuurstoftekort zaad in kunstgras te doen planten
ons kampioen te dromen en de zeilen al gemarreld en mijn oog al door je kast gebladerd,
ik zou alles verslinden
had niemand in de achterhoede
dat was het verschil
leve het verschil
en een lichaam ligt te zinderen, het wordt een speelveld
elke aanraking kan essentieel zijn, kies wat je wilt redden,
nu mijn kippenvel een wave is,
jij een sliding op mijn leven,
en met ogen open alles scheef is
het gras zich heeft gekanteld en de lucht stil op haar zij ligt,
mensen mijn blikveld in schuifelen als kreeften, ik was vergeten
dat je bekers nooit graveren moet voordat je ze gewonnen hebt
dat was een les
dank voor deze les
twee keer thuis twee keer uit
een keer zweven tussen transfervrije stiltes
de zeedijk en schemersecondes, een keer op de foto
een keer chocola, een keer een debuut,
blijf altijd de grote belofte
dat is een tip
dank voor deze tip
twee keer drie slapeloze nachten
twee keer dagen wachten
en ergens in dit alles mijn aanvoerdersband kwijtgeraakt
twee keer levenstekens, wachten, nog steeds wachten
niet in één keer, niet te gretig
leef je?
daarna floot je af
en ik lag op de grasmat
hersendood

Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.

Hanneke Rozemuller (1998) is beeldedacteur bij Hard//Hoofd en illustrator. Met dromerige scenes met veel textuur en een beetje absurdisme wil ze een nieuw esthetisch laagje aan verhalen geven.