Aanstaande zaterdag presenteert De Nieuwe Oost | Wintertuin het chapbook van Marjolein Takman. Een chapbook is wat een ep voor een muzikant is: een eerste proeve van het kunnen van de schrijver. Marjolein Takman schreef de novelle Jachtseizoen waarin de verhalen van een invaldocente en een schoolmeisje, beide op zoek naar een rigoureuze uitweg, samenkomen. Hard//hoofd publiceert alvast een voorproefje.
Marianne hoort de leerlingen voor ze de deur ziet. Hun stemmen zijn hoog. Er is haar vaak verteld dat een klas in het eerste uur het fijnst is om te hebben, want dan zijn ze nog geconcentreerd en rustig. Als ze het lokaal binnenkomt, staan alle leerlingen rond één tafel in het midden van het lokaal. Marianne kan niet zien wat er aan de tafel gebeurt.
‘Willen jullie gaan zitten?’ zegt ze luid. Meteen bedenkt ze dat ze eerst ‘goedemorgen’ had moeten zeggen. Benader je leerlingen beleefd, dan doen ze dat ook bij jou. De leerlingen sloffen naar een tafel en zakken in een stoel. Het gebeurt allemaal zo traag dat Marianne het idee heeft dat ze naar een slow-motionopname zit te kijken. Het is vroeg, houdt ze zichzelf voor. Het puberbrein komt pas op gang na tien uur ’s ochtends. Daar moet ze begrip voor tonen.
‘Wie ben jij?’ vraagt een meisje. Ze schuift haar tas richting de vensterbank.
‘Jullie mogen Marianne zeggen. Ik geef jullie de komende drie maanden Duits,’ zegt Marianne.
‘Waar is meneer Renner?’
‘Die is er even niet.’
‘Waarom niet?’
‘Familieomstandigheden.’ Dat is een term die de meeste mogelijkheden wel overlapt, denkt Marianne. Ze draait zich om naar het bord.
‘Is er iemand dood? Zijn moeder? Zijn vrouw?’
‘Hij heeft toch geen vrouw, slome. Hij is homo.’
‘Echt niet. Hij heeft een vrouw. Dat heeft hij een keer verteld.’
‘Hij is een flikker, ik zeg het je.’
Verschillende leerlingen beginnen door elkaar te roepen. Marianne kan niet verstaan wat er precies gezegd wordt. Aan de tafels die het dichtst bij het bureau rechtsvoor in het lokaal staan, zitten twee meisjes. De een kijkt naar buiten, terwijl de ander haar haar invlecht. Marianne legt haar tas op het bureau en haalt haar map met lesvoorbereidingen eruit.
‘Ik heb echt zin in een ijsje,’ zegt het meisje van wie de haren worden ingevlochten.
Marianne loopt naar het bureau en trekt aan een lade. De lade gaat niet open. De lades eronder openen ook niet. In het open vak van het bureau ligt alleen een pakje kauwgom en een versleten exemplaar van Das Parfum. Marianne pakt het boek even op. Het is een goedkope editie, waarschijnlijk speciaal voor scholieren. Thuis heeft ze een gebonden versie met een voorwoord van een vooraanstaand Duits literatuurwetenschapper. Ze kreeg het toen ze slaagde voor haar eindexamen. In de kaft stond een boodschap van haar ouders: ‘Voor de beste aanstaande docente.’ Ze had zich nog niet eens ingeschreven voor de studie. Op de achtergrond klinkt het geluid van schuivende stoelen. Iemand trekt een blikje frisdrank open. Marianne kijkt nog eens naar de rand onder het bord, waar het krijt normaal gesproken ligt. Ze haalt haar wijsvinger over de rand om kleine stukjes krijt te ontdekken. Haar hele hand wordt wit van het krijtstof, maar ze vindt niks waar ze mee kan schrijven. Iets in Marianne schreeuwt dat dit een crisissituatie is.
‘Er moet toch ergens krijt zijn,’ mompelt ze.
Daarna werd ik steeds vaker verdrietig van doodnormale dingen.
Achterin de klas heeft een groepje zich weer verzameld rond één tafel. Ze speurt alles af, zelfs de vloer. Moet ze het aan de leerlingen vragen? Het meisje wiens haar wordt ingevlochten kijkt haar al een tijdje vragend aan.
‘Luister,’ roept Marianne, ‘ik ben even krijt halen. Als ik terug ben, wil ik dat iedereen zit.’
Ze loopt weg zonder de reactie van de leerlingen af te wachten. De gang is nog net zo leeg, alleen is er tegenover de deur van het lokaal een prullenbak omgevallen. Naast de bak ligt het afval dat eruit is gerold. Marianne twijfelt even of ze het op moet ruimen, maar besluit dat het spoedig vervolgen van haar les net iets meer prioriteit heeft.
***
De laatste meters van de brandgang waren bezaaid met papier en lege dozen. Ik sloeg rechtsaf. Dit was een straat die doodloopt voor auto’s. De huizen stonden in een halve cirkel. Ik zag vaders en moeders die probeerden hun kinderen en al hun spullen in een
auto te dirigeren.
Toen ik naar die mensen stond te kijken, moest ik denken aan de keer dat ik friet ging halen met moeder. Ik was ongeveer tien jaar. In de snackbar zaten een paar oude mensen aan een tafel tegen elkaar te zwijgen. Wij stonden op ons eten te wachten en één oude vrouw begon ineens tegen me te praten. Ze vroeg hoe het met me ging, of ik naar school ging, wat ik van school vond. Het waren allemaal vragen waar ik een antwoord op wist, maar ik vond het zo raar dat ik niks terugzei. Moeder negeerde de hele situatie. Buiten zei ze dat die vrouw vast wilde praten. Daarna werd ik steeds vaker verdrietig van doodnormale dingen. Als ik kinderen zag spelen, kon ik er alleen maar aan denken dat ze ook zouden eindigen als zwijgende mensen in een snackbar. Er landde een frisbee voor mijn voeten. Ik onderdrukte de neiging om hem verder weg te smijten, stapte eroverheen en liep tussen de huizen door richting het park.
Ik moest een drukke straat oversteken om in het park te komen. Terwijl ik wachtte tot er geen auto’s meer waren, kwam er een vrouw met een kinderwagen naast me staan. Er lag een kindje in de wagen. Ik had geen idee of het een jongetje of een meisje was, maar het lachte naar me. Ineens realiseerde ik me weer wat ik ging doen, en dat ik het plan eigenlijk een beetje vergeten was tijdens het lopen. Ik focuste me op de overkant van de straat. Er kwam een auto aan, maar toch stak ik over. De auto stopte, en terecht. Ik was kwaad en niks kon me in de weg staan.
Zaterdag 21 april en dinsdag 24 april wordt Jachtseizoen samen met twee andere chapbooks gepresenteerd in respectievelijk Nijmegen en Amsterdam. Reserveer hier, er zijn nog een paar plekken. De novelle is ook online te bestellen, dat kan hier.