Bret Easton Ellis, schrijver van American Psycho, deed ons land aan. De media doken gretig op hem, maar Ellis leek een spel te spelen met zijn merknaam en imago. Een gesprek met een schrijver die zich graag verschuilt, maar altijd op een charmante manier.
In 1985 schreef de toen 21-jarige Bret Ellis een roman die eigenlijk een vrij letterlijke beschrijving van het leven van zijn vrienden in Los Angeles was. Het resultaat, Less Than Zero, sloeg in als een bom. Mensen spraken schande van de immorele jongeren die verkrachtend en drugs gebruikend door het leven trokken, maar voor zijn eigen generatie was Ellis een held. In een paar maanden tijd werd hij een icoon en de toegevoegde achternaam ‘Easton’ werd een vanzelfsprekendheid. Hij schreef nog drie boeken die knipoogden naar de uitwassen van de moderne tijd en er niet voor terugdeinsden om keihard te shockeren. Het meest sprekende voorbeeld was American Psycho, de roman over een moordende Wall Street-zakenman die Ellis definitief als een superster lanceerde.
Ellis worstelde echter met zijn rol van ‘stem van een generatie’ en de talloze critici die hem om meningen over onze tijd vroegen. In het begin probeerde hij hier nog in mee te gaan en schreef een aantal essays over zijn generatie, waar hij zich nu kapot voor schaamt. Dus begon hij aan een spel. Hij deed nog steeds veel interviews, maar hij verzon de antwoorden gewoon. Als weer een journalist hem vroeg naar de betekenis van American Psycho in relatie tot de consumptiemaatschappij, begon hij een semifilosofisch verhaal zonder eind dat de man tegenover hem nog gretig opschreef ook. Dit doet sterk denken aan de houding van Bob Dylan tijdens de beroemde persconferentie in San Francisco in 1965, toen de aanwezige pers de nieuwe superster in hun eigen termen probeerden te vatten en overal betekenis in zochten. Hevig rokend ontweek Dylan alle Grote Vragen met vage antwoorden. Toen hij hierop aangesproken werd, zei hij: “You know, we all have different ideas of the words we’re using. That’s why I really can’t take this too seriously… When I say the word ‘house’, we’re both gonna see a different house.”
Ook met mij wil Ellis wel spelen, zoals blijkt nadat we elkaar de hand hebben geschud en de brede man met zijn spottende ogen (jas nog aan, iPhone constant paraat) achterover zakt.
Zo. Hoe lang heb je al interviews gedaan?
“Pfff. Ik weet niet, hoe laat is het?”
Twee uur.
“Oh in dat geval doe ik dit al VIJFENTWINTIG JAAR!”
Maar dit is een fijn hotel.
“Ja toch? Iedereen klaagt er altijd over dat Nederlanders zo onbeleefd zijn, maar hier is iedereen heel aardig.”
Ik denk dat dat een Amsterdams ding is. We zijn heel arrogant en haten toeristen die op het fietspad lopen.
“Dat kan ik me voorstellen, dat is ook heel irritant.”
Ik heb ooit bijna een Amerikaanse toerist gedood.
[stilte]
“Echt?”
Met mijn fiets! Figuurlijk gesproken! Ik reed tegen haar aan.
“Hé, als je iets wilt opbiechten, dan kan dat…”
Net als Dylan neemt Ellis de media niet serieus, maar doet hij dit met een onweerstaanbare charme. Op een gegeven moment zegt hij: “Kijk, dit is een zakentransactie. Ik wil geld krijgen om van te kunnen leven, mijn uitgever wil mijn boek verkopen in Nederland en jij jaagt ook weet ik veel wat voor carrière na. Dus zitten we hier. Maar het heeft niets met het schrijven zelf te maken.” Even later maakt hij me juist tot bondgenoot: “Kijk nou, ik zit al de hele dag in dit kamertje! Het voelt als een gevangenis. Ik zou je een briefje met ‘help me’ moeten meegeven als je zo weggaat. Zeg het niet tegen mijn PR-dame, alsjeblieft, maar vertel de wereld mijn verhaal!” Voortdurend verandert hij van rol, afhankelijk van zijn bui, de persoon tegenover hem of de loop van het gesprek. Zijn seksuele geaardheid is een goed voorbeeld: de ene keer verklaart hij volledig hetero te zijn, dan is hij weer homo en soms hij toch gewoon bi. Dit maakt hem totaal onbetrouwbaar, maar niet minder interessant.
Geniet je stiekem van de gedachte dat je mensen in verwarring brengt?
“Ik heb helemaal niet de intentie om mensen te verwarren. Ik schrijf wat ik wil schrijven en heb daar helemaal geen bedoeling mee. Ik denk nooit aan de lezer als ik schrijf. Ik bén de lezer, ik schrijf een boek dat ik zou willen lezen. Het gaat erom dat ik in een bepaalde periode pijn voel en dat naar een boek wil vertalen. Natuurlijk begrijp ik de vraag wel, want ik zie ook wel dat het mensen verwart. Maar dat is niet mijn intentie en ik voel er dus ook geen voorpret over.”
Maar waar denk je dat die behoefte vandaan komt om altijd aan jou te vragen wat er waar is aan je boeken?
“Dat is de mens eigen. Maar het wordt nog eens versterkt door het feit dat mijn boeken altijd extreem onbetrouwbare vertellers hebben. Aan het eind van het boek voel je een frustratie omdat je het gevoel hebt dat ze je niet alles verteld hebben. Die frustratie botvieren mensen dan op mij, haha. Dat is misschien wel het verwarrende element aan mijn boeken. Maar romans zijn niet logisch, dat is nooit de bedoeling geweest.”
Best vermakelijk, al die frustratie.
“Ik sta ergens in de coulissen te gniffelen. Het is heel interessant om patronen in de vragen van journalisten over de hele wereld te ontdekken. In Australië willen ze heel andere dingen weten dan in Zwitserland. Het hoort erbij. Ik ben geen fulltime schrijver, ik kom eens in de vijf jaar eens uit mijn grot. En ik ben oprecht geïnteresseerd in die meningen, maar wel op een afstandelijke manier. Kijk, voor lezers is het boek zo [gebaart een boekvorm], terwijl het voor mij zo is [maakt veel grotere gebaren].”
Foto: Julie Hrudova
Met de roman Lunar Park (2005) voegde Ellis nog een dimensie aan dit spel toe. Deze Stephen King-achtige thriller over de schrijver Bret Easton Ellis die opgejaagd wordt door spoken uit zijn verleden (zijn vader en Patrick Bateman, de hoofdpersoon uit American Psycho) en daardoor zijn leven en carriere moet overdenken, gaf een soort Droste-effect: Ellis die over Ellis schrijft die over Ellis nadenkt. Met zijn laatste boek zet Ellis dit door. Imperial Bedrooms is een ‘vervolg’ op Less Than Zero, met dezelfde personages die 25 jaar later op nieuwe manieren naar de klote gaan. Weer verwijst hij speels naar zijn eigen oeuvre, waar hij in het dagelijks leven zo mee worstelde.
Voel je een afstand tot je werk?
“Ik zou die boeken nu nooit meer kunnen schrijven, alleen in die specifieke periodes. Het ging erom dat ik toen iets voelde en ging schrijven om er mee om te gaan. Ik kijk dan ook niet graag terug. Het zijn nu woorden op papier voor me, ik heb ze al zo vaak gelezen in de voorbereiding dat ze nu niets meer betekenen. Ik haat voorlezingen dan ook echt intens. Ik práát liever met mijn lezers.”
Dan is het ironisch dat juist het teruglezen van je werk tot ‘Imperial Bedrooms’ heeft geleid.
“Haha, daar heb je me! Voor Lunar Park moest ik mijn oude boeken teruglezen, om onderzoek naar het karakter van de schrijver Bret Easton Ellis te doen. Dat ging wel, het viel me mee. Vanaf dat moment zat Less Than Zero weer in mijn hoofd. Ik dacht: wat zou Clay nu aan het doen zijn? Daar begon het mee, het werd opeens belangrijk voor me om daar achter te komen.”
In recente interviews maakt Ellis een relaxte indruk en verklaart hij dat ‘het project Bret Easton Ellis afgerond is’. Hij antwoordt steeds vaker: “Sorry, dat weet ik niet” op de vergezochte vragen. Maar tijdens een lezing in de Singelkerk in Amsterdam, een dag na mijn interview met hem, blijkt dat hij het rollenspel nog niet verleerd is als de literaire NRC-criticus Pieter Steinz allerlei pretentieuze vragen op hem afvuurt. Hij negeert de interviewer zo nu en dan volledig, terwijl hij grapjes tegen zijn publiek maakt. Als Steinz literaire vergelijkingen probeert te maken, haalt Ellis alleen zijn schouders op of begint over The Hills en Jersey Shore, wat hij ‘briljante televisie’ vindt. Het jongere deel van de zaal smult van zijn frivole provocaties, Steinz zit er steeds ongemakkelijker bij. Ellis, toch al 46, lijkt stilletjes te genieten van deze anarchie in het Huis van de Heer.
Het is nu 25 jaar geleden dat je debuteerde. Schrik je van dat getal?
“Ach, leeftijd. Het is wat het is. Net als het weer. Je moet er maar gewoon van houden, want je hebt er toch geen controle over. Ik klaag eigenlijk nooit meer ergens over, niemand heeft daar behoefte aan. Ik ben echt veel optimistischer geworden. Natuurlijk is het leven verschrikkelijk, iedereen heeft zoveel pijn en er gaat zoveel naar de klote. Dat erken ik. Maar ik ga er niet meer over zeuren, dat maakt het alleen maar erger.”
Voor Imperial Bedrooms werd een heuse filmtrailer gemaakt. Vind je dat de boekenwereld meer uit de marketing van populaire cultuur over moet nemen?
[veert op] “Hoe cool was die trailer? Daar ben ik echt heel blij mee. En waarom niet? De uitgeverswereld kent echt allerlei belachelijke regels. Mensen klagen over iPads. Waarom? Ze zijn te gek! Veranderingen zijn goed. Wie zijn zij om te bepalen wat een boek is en hoe je het moet marketen? Moet het altijd op stoffige pagina’s staan? Ik ben in Amerika nooit serieus genomen door de critici en de rest van de poortbewakers, omdat ik naar nachtclubs ging en coke snoof. Ik heb me nooit aangepast om een schrijver te kunnen zijn. Ik vond het gewoon leuk om te doen, dus fuck de hele entourage die eromheen hangt.”
Ellis verliest zijn streken niet zo snel en past zijn rol razendsnel aan de situatie aan. Tegenover de gerenommeerde krant The Guardian zette hij wél allerlei maatschappijtheorieën uiteen en zei hij dat de huidige generatie twintigers ‘een cultus van narcisme creëert’. Als ik hem echter naar zijn mening hierover vraag, lacht hij ongemakkelijk en zegt: “Dit is zo’n strikvraag! Fuck, ok… Ik vind ze interessant. Ach, leeftijden, generaties… Dat is toch eigenlijk ook onzin? Ik ben nog steeds dezelfde chagrijnige oude man die ik was toen ik 20 was. Mensen zijn mensen. Dat is alles.”
Ellis claimt nu dat dit zijn laatste roman is, dat hij klaar is met schrijven. Is dit echt zo, of weer een typische truc? Hier lijkt geen antwoord op te bestaan, omdat hij een improvisator is en de media smullen van uitspraken als ‘ik heb geen roman meer in me’. Is dit de echte Ellis of staat hij hierna weer in de coulissen te gniffelen?
Kun je mijn boek signeren?
“Natuurlijk. Hoe spel je ‘Rutger’? Als ‘Rutger Hauer’?”
Ja. Maar ik ben niet naar hem vernoemd.
“Naar wie dan wel?”
Naar niemand. Ik weet alleen dat het ‘dappere strijder met de speer’ betekent.
[kijkt op] “En, ben je een dappere strijder met de speer?”
Ik weet niet, in sommige opzichten wel.
[kijkt interviewer lang bedachtzaam aan, glimlacht dan] “Je hebt veel zelfvertrouwen. Dat bevalt me wel.”