Voor haar drieëntwintigste verjaardag kreeg Lisanne haar eerste huisdier ooit, een Afrikaanse reuzenslak. Er was haar beloofd dat hij twaalf jaar oud zou worden, maar nu hij weigert al een paar dagen uit zijn huisje te komen. Een kort verhaal over schuldgevoelens, verstrooidheid en een fonduepan.
1.
‘Volgens mij is Benno dood’, zegt mijn huisgenoot met een ernstige blik. Ik werp een blik op zijn bak. Hij ligt er rustig bij, naast hem woekert een moestuintje van de Albert Heijn. Ik til hem op en kijk in zijn schelp. Er is maar een klein stukje van zijn grijzige lijfje te zien. ‘Hij is vast diep aan het slapen’, zeg ik en ik sproei zijn bak met de plantenspuit, en spuit ook een klein beetje water in zijn schelp om hem voorzichtig wakker te maken, ‘slakken zijn onverwoestbaar.’
Benno heeft me al een keer eerder laten schrikken. Ik had hem toen ongeveer een week, hij zat net zo diep weggedoken als nu. Na een tijdje googelen kwam ik erachter dat een vochtig leefklimaat een doorweekt leefklimaat betekent. Ik maakte het zand in zijn bak modderig, en trof later die dag een vrolijke Benno aan; zwaaiend met zijn voelsprietjes, zichzelf vastgezogen aan het clownsbeeldje dat in zijn bak staat.
Ik sproei nog wat extra water in de bak en ga naar een afspraak, ervan overtuigd dat ik bij thuiskomst Benno in een innige verstrengeling met de clown aan zal treffen.
2.
Benno was mijn allereerste huisdier. Volgens mijn vader moet je minstens één jeugdtrauma hebben. Het mijne was het ontbreken van een huisdier, ik kwam er goed vanaf.
Als protest tegen mijn huisdierloosheid hield ik onder andere een tak die, als je je ogen tot spleetjes maakte, precies de vorm van een hond had. Ik noemde hem Takkie, knoopte een touwtje om zijn nek en smeerde hem in met dennennaald-badolie, zodat hij rook als een weldadige boswandeling. Toen mijn vader hem doormidden brak en bij het groenafval gooide (hij vond een meisje van elf te oud voor dit soort kinderachtig protest), viste ik hem eruit en verbond hem met een pleister. Na een week was ik hem zelf zat en gooide hem weg.
Toen ik Benno voor mijn drieëntwintigste verjaardag kreeg was ik extreem gelukkig. Hij was het eerst dier dat echt van mij was, dat ik niet op straat of in een sloot gevonden had. Benno was niet uit een nestje gevallen, miste geen pootje. Hij was blakend gezond, en volgens de vriendin die hem gaf kon hij met gemak twaalf worden.
3.
Als er de volgende dag nog steeds geen spoor van Benno te bekennen is begin ik me zorgen te maken. Ik draai zijn schelp om en er sijpelt een plasje water uit, meer dan de paar druppeltjes die ik er gisteren in had gespoten. Op het internet lees ik dat sommige slakken verdampen als ze sterven.
Ik lees ook dat je slakken die in winter- of zomerslaap verkeren wakker kan maken door ze in een schoteltje lauwwarm water te leggen, en dat een plastic flesje met warm water perfect werkt als extra kacheltje. Ik doe alles dat ik kan, maar er gebeurt niks. Geen voelsprietjes die naar buiten piepen, geen stukje lijf dat loom zijn weg uit de schelp baant.
4.
Ik zei altijd tegen iedereen dat Benno niet dood kon gaan, zijn vorige baasje had hem ooit per ongeluk vijf dagen in een bakje in een snikhete auto in Frankrijk gelaten. Hij leefde nog. Daarbij kwam: ik zou Benno nooit vergeten. Oké, soms trof ik een stukje beschimmelde komkommer aan in zijn bak. Of een halfverteerde appel. Maar vaker zette ik hem op een schoteltje in de badkamer als ik aan het douchen was en gleed hij vrolijk door de met damp gevulde ruimte.
Misschien hebben mijn ouders mij juist voor een jeugdtrauma behoed, bedenk ik me, terwijl ik Benno onder een zacht straaltje warm water houdt. Het sterven van een huisdier, de potentiele schuld. Ik weet niet of ik dat vroeger had aangekund.
5.
Ik ben aan het werk en draai deprimerende muziek. Ik heb geen zin in relativeren, dat ga ik nog vaak genoeg doen. Benno is ondergebracht bij mijn vriendje, hij heeft beloofd het warme water in het schoteltje te vervangen. Ieder half uur doe ik alsof ik de vaatwasser inruim en stuur ik hem een berichtje: ‘En?! Is ‘ie er al uit?’ Telkens weer een nee, of een foto van een steeds leger lijkend slakkenhuis.
Toen ik Benno vanmiddag bij hem achterliet noemde hij hem onze liefdesbaby, ik kreeg Benno twee weken na onze ontmoeting. Voor zijn vrienden was ik het meisje met de slak, zijn zus doopte mij Lislakkie.
Het is nu zeven maanden later en we zijn doorgeëvolueerd, van voorzichtig verliefd, naar bijna onafscheidelijk, naar een stel bezorgde ouders.
6.
We liggen op zijn bank, allebei vastgekluisterd aan onze telefoons. Op internet is maar weinig over stervende slakken te vinden, over het verdelgen ervan genoeg. Ik heb Benno in de buidel van een trui van alpacahaar. Hij is zo koud. We zijn overgestapt op het Engels, vragen elkaar om de beurt om vertalingen van woorden die we normaal gesproken nooit gebruiken. Hoe minder we kunnen vinden over stervende slakken, hoe schuldiger ik me voel. Heb ik zijn eten niet goed genoeg gewassen? Zat er iets raars in dat moestuintje? Hebben de slakken van andere mensen het eeuwige leven?
Pas later besef ik me dat het niet zo raar is dat er bijna niks valt te vinden. Honden kruipen in hoekjes, mensen liggen steeds meer in bed. Bij slakken is het sterven bijna onzichtbaar, het ruikt alleen een beetje.
7.
Benno dobbert in een plastic bakje met aarde in een fonduepan met warm water. We proberen hem au bain-marie tot leven te weken. We toepen en drinken beugels bier, luisteren Ane Brun. ‘Wat was ook al weer dat nummer waar Benno zo mooi op bewoog?’, vraagt mijn vriendje. ‘Iets van Nick Cave’, zeg ik en ik moet huilen, en ik ga op schoot. We kijken naar Benno, het plastic bakje beweegt bij iedere beweging die we maken. ‘Ik trek dit niet’, zeg ik, ‘Het is net alsof hij op de Styx vaart.’ Mijn vriendje zet Benno op de vensterbank en ik gooi de fonduepan leeg in de gootsteen.
8.
Past de dood van Benno in het rijtje vergeten de wc door te trekken en per ongeluk een vuilniszak met de lievelingsjas van mijn huisgenootje weggooien? Naast het niet reageren op berichtjes, spullen laten slingeren? Ik was verstrooid de laatste tijd, verzonken in mijn eigen wereld. Druk met afstuderen, andere dingen. Steeds vaker vraag ik me af of anderen last van mijn onrust mogen hebben. Heeft Benno last gehad van mijn onrust? Heb ik iets verkeerd gedaan, zonder het door te hebben? Iets doms, ondanks dat het goedbedoeld was?
Of was Benno juist de enige die van mijn onrust profiteerde? Ik sneed stukjes komkommer voor hem, verschoonde zijn bak. Ik pakte hem iedere keer als ik het even niet wist, keek naar zijn trage gang. Zag hoe hij, als de bak open was, een tocht ondernam naar het plafond, dwars over een ansichtkaart met een konijn erop. Soms liet hij lange drolletjes achter op de muur, soms bleef hij wel uren aan het plafond hangen en keerde dan weer terug naar zijn bak.
9.
De volgende ochtend is er nog steeds geen verandering. We besluiten er voorzichtig grapjes over te maken. Over de zurige lucht die uit zijn schelp opstijgt, over een toekomstige begrafenis. Ik neem Benno weer mee naar huis en leg hem bij de clown. Hij krijgt nog een weekje de tijd om uit de dood te herrijzen, maar ik zie het somber in.
Als ik mijn moeder aan de telefoon heb moet ze eventjes lachen om de serieuze woorden die ik aan de vermoedelijke dood van Benno geef. Eventjes later whatsappt ze: ‘hoop doet leven.’
10.
‘Misschien was het gewoon zijn tijd? Of had hij een zwak hartje?’, zegt mijn huisgenoot. Ik denk aan het plaatje dat ik gisteren zag, het hartje van een slak zit helemaal onderin zijn huis. ‘Jij kan er niks aan doen.’ Ik kijk nog een keer naar Benno, ik had nooit moeten denken dat hij onverwoestbaar was.