Wat kan licht ons laten voelen? Wat doet de zon die doorbreekt als je voor het raam staat, alleen? Tessa Kraijer verkent afstand en verbinding in de ruimte tussen de coronaperiode en terug naar normaal.
Grensland
Ik sta weer doelloos voor mijn raam. Een gewoonte die ik aan de coronaperiode heb overgehouden. Buiten regent het zo hard dat mensen geen moeite doen om harder te fietsen. Ze laten hun banden rustig door de plassen glijden en geven zich over aan het water. Ze staan toe dat hun broekspijpen langzaam donkerder worden, zoals ook de lucht steeds donkerder wordt. Ik zet het raam open, zodat ik kan horen hoe het water op de tegels klettert.
Dan breekt plotseling de zon door de wolken en de regendruppels veranderen in gouden glitters. Ik voel de warmte van de stralen op mijn gezicht. De tijd lijkt even stil te staan. Het toevallige verschijnen van licht heeft een magisch effect op mij. Ik voel me op een diepe manier verbonden met de wereld en met mezelf. Net onder mijn ribben kan ik een vuurtje voelen branden. Het voelt zich onoverwinnelijk. Niet te blussen. Het wil naar buiten, maar ik ga nergens heen. Ik blijf staan in het vacuüm tussen gebeurtenissen in. Gevangen in het moment, vervreemd van de rest van de wereld. Alsof ik in een schilderij van Edward Hopper terecht ben gekomen.
De overgang van de ‘coronaperiode’ naar ‘normaal’ en weer terug gaat me niet zo soepel af
In Hoppers schilderij Morning Sun (1952) zit een vrouw op bed melancholisch uit het raam te staren. Ze kijkt voor eeuwig hoe de dag begint. Dit laatste is precies wat ik voel als ik voor mijn raam sta. Ik sta in het grensland tussen de ‘coronaperiode’ en het ‘terug naar normaal’. De overgang van de ene naar de andere kant en weer terug gaat me niet zo soepel af. Met al dat afstand houden en thuiswerken ben ik namelijk steeds meer in mijn hoofd gaan wonen. De ene kant is vooral stilzitten en zo min mogelijk fysiek contact met andere mensen, terwijl de andere kant staat voor het inhalen van alles dat we hebben moeten missen. Alles met zoveel mogelijk contact. Maar het voelt alsof ik vergeten ben hoe ik dat altijd deed. Waarom heb ik zo’n moeite met schakelen?
De Franse toneelschrijver Antonin Artaud (1896-1948) waarschuwde dat veel mensen de verbinding met hun emotionele en fysieke zelf verliezen als ze het verstand boven alles verkiezen. Volgens hem raken we hiermee nog iets anders belangrijks kwijt: de ontvankelijkheid voor verbinding met de ander. Dat verklaart waarom ik me zo verdwaald voel. Doordat ik steeds meer in mijn hoofd ben gaan zitten, ben ik niet alleen de verbinding met mijn fysieke zelf aan het verliezen, maar ook met de ander. Daarin ben ik niet alleen en dat kan grote gevolgen hebben voor de maatschappij.
Als we niet meer ontvankelijk zijn voor de ander, wordt het ieder voor zich. Schrijver Joke Hermsen ziet dat deze ontwikkeling zich voltrekt in onze samenleving en schrijft in Heimwee naar de mens (2003) over de ‘wereldloosheid’ die ontstaat. De samenleving wordt dan gekenmerkt door anonimisering, commercialisering en technologisering en we voelen te weinig gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de wereld. Niet bepaald gezellig. Dus hoe vinden we de verbinding met onszelf en daarmee met de ander terug?
In een interview in de Trouw vertelt schrijfster Janneke Holwarda hoe het werk Sun in an empty room van Hopper (1963) haar diep raakte: “Dat ik moest huilen had ik bij een boek of bij muziek weleens gehad, maar nooit bij een schilderij. Mijn vader was net overleden, het was een confrontatie met sterven, met verdwijnen. Tegelijkertijd was de aanblik van dat licht dat binnenvalt ook heel troostrijk. Ik dacht: ja, je kan wel altijd proberen om te verbinden met anderen, maar het blijft een lege kamer, het gaat veel meer om het verbinden met jezelf en van daaruit reiken naar de ander.”
Afzondering kan ook verbinden door een gemene deler te zijn. De Amerikaanse video-essayist Evan Puschak, beter bekend als The NerdWriter, vat het werk van Hopper samen met de zin: “Hopper’s paintings are a study of how detached people are from each other, but that detachment itself is being a common thread between us” (2015). Die interpretatie vind ik geruststellend tijdens de lockdown. Je hoeft niet zoveel te doen om je verbonden te voelen. We zitten weliswaar niet allemaal in hetzelfde schuitje, maar gaan wel door dezelfde storm. Het gebrek aan ontmoetingen met andere mensen, het gebrek aan theater, concerten kunst. Het feit dat het allemaal gesloten is, verbindt mij met anderen.
Oversteken
We kunnen ons nooit volledig losmaken van ons lichaam. Dit heeft consequenties voor het denken, want voordat we denken, nemen we al waar. De fenomenoloog Merleau-Ponty (1908-1961) stelt dat we niet met ons verstand, maar juist met onze zintuigen onszelf en de wereld waarin wij ons begeven leren kennen. Hij noemt deze kennis van zintuigen en ledematen ook wel ‘het zwijgende denken’. Het lichaam wéét dingen en heeft kennis van de wereld om zich heen.
Het magische gevoel dat ik krijg als de zon plotseling doorbreekt valt hier ook onder. Ons lichaam reageert op licht.
In het theater wordt gespeeld met licht als zintuiglijke ervaring. Dit begint al als het licht langzaam uitgaat om aan te geven dat de voorstelling gaat beginnen. Voordat de kijker wordt meegenomen in een nieuwe wereld, gaat alles voor even op zwart. In dit ‘tussenmoment’ worden onze zintuigen op scherp gezet en ontvankelijk gemaakt voor het verhaal. “Licht kan het volle scala aan manieren van kijken stimuleren. En elke manier van kijken schept een andere band tussen het publiek en het theatrale beeld. De kracht van licht schuilt in wat het met ons doet, de gedachten en gevoelens die het bij ons losmaakt”, schrijft scenograaf Vinny Jones (2016).
Esmee Postma schrijft in haar essay ‘Kunstwerk zoekt lichaam’ (2020): “De kracht van vrijwel elk kunstwerk – ongeacht medium of vormentaal – ligt in het feit dat het zich fysiek in dezelfde ruimte met ons bevindt, dezelfde lucht ademt, en tegelijkertijd een venster is naar een andere tijd en ruimte, die van de verbeelding.” Het theater is voor mij de plek waar dit in de meest actieve vorm gebeurt. De toeschouwer wordt meegenomen in een verhaal en kan zich op die manier voor even verplaatsen in een ander. Alles gebeurt recht voor je neus en met echte mensen. Ik geloof dat theater daarom zo’n andere ervaring is dan het kijken van een film. Je lichaam is in dezelfde ruimte aanwezig als de lichamen die het verhaal vertellen en dat zorgt voor een diepere verbinding.
Als het theater een plek is van verbinding, dan kunnen we licht ook als een vorm van theater zien, met als acteurs de objecten die het licht op haar weg raakt. De reflecties en weerkaatsingen creëren nieuwe werelden en zijn op die manier de performance. Licht heeft iets of iemand anders nodig om te bestaan. Zonder die ontmoetingen verdwijnt het in het niets. In die zin hebben mensen en licht een overeenkomst. Zoals filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) schreef: “Ik word ik in het aangezicht van de ander.” (vertaling door Joachim Duyndam, 2003). Licht zorgt ervoor dat ik voorbij de dingen kijk. Het inspireert me om dingen anders te zien. Letterlijk: in een nieuw licht te zetten.
Dus een week later ga ik met mijn hoofd én lichaam naar een theaterfestival in Den Bosch. Daar speelt een voorstelling waarin je zelf een uur lang gaat fietsen om de grenzen van je lichaam te leren kennen.
Ik kijk naar het kloppende hart voor me, mijn hart. Dan hoor ik langzamerhand de kloppende harten van de anderen om me heen
Om de beurt lopen we een donkere kamer binnen. Aan de zijkanten hangen gekleurde balken led-licht die het gevoel geven alsof we in een club zijn beland. Ik krijg een tasje om mijn borst waarin ik mijn eigen hart kan voelen kloppen. Nu nog rustig. Vooraan zit een instructrice met een blonde paardenstaart al klaar op de fiets. Ze kijkt iedereen die binnenkomt veelbetekenend aan. Met een zwoele, kalmerende stem legt ze ons uit wat alle ‘positions’ zijn op de fiets en ‘how to add resistance’. Alles in het Engels. Ze overtuigt ons er allemaal van dat we 200% zullen geven straks op onze tocht. Achter haar hangt een spiegelend kunstwerk van een eclips. Blauwachtig licht sijpelt in kleine beetjes langs de randen. Het voelt als ochtend.
Dan beginnen we te fietsen. En terwijl we fietsen en steeds harder beginnen te hijgen, neemt de instructrice ons mee in het proces dat zich in ons lichaam voltrekt. Hoe onze hartslag versnelt, hoe ons bloed begint te pompen, hoe ons lichaam zweet om af te koelen. De zonnestralen achter de eclips worden steeds meer oranje. We fietsen tot het middag is en dan vraagt de instructrice ons om te gaan staan in onze trappers. We sprinten tot de zon onder is. De instructrice verdwijnt in het donker. Haar stem vraagt ons het tasje met daarin onze hartslag van onze borst te halen en voor ons neer te leggen op het stuur van de fiets. Ik kijk naar het kloppende hart voor me, mijn hart. Dan hoor ik langzamerhand de kloppende harten van de anderen om me heen. Het klinkt als het tikkende geluid van regen op tentdoek. Ineens voel ik naast de stroompjes zweet ook tranen over mijn wangen lopen.
Aankomen
Met Morning Sun (en andere schilderijen) wilde Hopper de isolatie van de mens in de moderne stad laten zien. Toch ziet de vrouw op het schilderij er voor mij totaal niet eenzaam uit. Het beeld is eerder veilig en vol belofte. De zon komt op. Het is een nieuw begin. Er staat van alles te gebeuren, maar dat hoeft nu nog niet. Ja, ze heeft even afstand genomen van de wereld buiten, maar het licht dat door haar raam naar binnen schijnt, zorgt ervoor dat ze er nog steeds mee in contact staat.
In mijn hoofd hoor ik nog steeds de zwoele vrouwenstem die ‘add resistance’ zegt en ik begrijp dat ik zelf bepaal hoe groot de weerstand is. En ook dat mijn lichaam me al naar zoveel plekken gebracht heeft. Zonnestralen piepen voorzichtig achter de eclips tevoorschijn. De zaal heeft zich ongemerkt gevuld met mist, waardoor de stralen me als lange armen komen omhelzen, als uitgestrekte handen die ik vast kan pakken om me naar de zon te brengen. Maar ik houd mijn handen aan het stuur van de spinningfiets. We fietsen staand. Ik mag nog niet gaan zitten van de instructrice. We gaan door, hoe groot de weerstand ook is, want ‘this is our body and this body takes us everywhere’ en ‘we feel our heartbeats’, dus ‘we will not stop’. ‘Add resistance’. De zon zal weer opkomen, steeds weer een nieuw begin. Dit keer gebeurt het niet buiten mijn raam. Dit keer fiets ik er recht op af. Met mijn lichaam badend in het zweet en mijn hart in mijn handen. Ik fiets recht op mezelf af.