De zeventienjarige Erin verhuist met haar moeder van Rotterdam naar een stacaravan op de Veluwe. Na weer een gestrande relatie snakt haar moeder naar een nieuw begin, terwijl Erin zich lusteloos voelt. Maar dan ontmoet ze Alice. Alice is mooi, onafhankelijk en ze heeft alles waar Erin van droomt. Vanaf het moment dat ze elkaar ontmoeten, zijn Erin en Alice onafscheidelijk. Dankzij Alice wordt alles beter. Niets lijkt een intense vriendschap in de weg te staan. Of toch niet? Lees het in een voorpublicatie van Ik wacht hier, het debuut van Else Boer.
Aan de bosrijke weggetjes leek geen einde te komen. Sinds we van de snelweg afreden bestond mijn uitzicht uit groen.
‘Prachtig hè?’ vroeg Jeanne.
Ik haalde mijn schouders op en liet mijn hoofd tegen het autoraam rusten. Een boom was een boom, of die nou op de Kop van Zuid stond of op de Veluwe.
‘De lucht is hier zoveel beter,’ zei mijn moeder. ‘Je zult het zien, we gaan ons hier heel fijn voelen.’
Haar stem klonk hoog, alsof iemand al haar adem uit haar perste. Zo praatte ze al een paar dagen. De verhuizing was iets positiefs: een nieuw begin, in een nieuwe, schonere omgeving. Zo moest ik het vooral zien. Niet dat we wegliepen van Rick.
Op mijn moeders wangen zat rouge, haar wimpers waren gekruld. Ze had zich opgedoft voor de gelegenheid. ‘Je kan maar één keer een eerste indruk maken,’ zei ze, toen ik ernaar vroeg.
Aan het einde van het bosweggetje dook ineens een woonwijk op. Grote huizen, die ver uit elkaar geplaatst waren, met tuinen vol barbecues en vijvers.
Jeanne draaide een inrit in en stond stil voor een hek. ‘Hier moet het zijn.’
‘Zal ik aanbellen?’
Ze knikte en ik stapte uit de auto. Mijn benen waren stijf, al hadden we maar een paar uur gereden. Ik drukte op een bel. Nog voor ik iets gezegd had, ging het hek open. Ik gebaarde naar Jeanne en ze reed naar binnen, terwijl ik achter de aanhanger aanliep. We hadden hem afgedekt met oranje zeil, dat flapperde tijdens het rijden en steeds losser was gaan zitten.
Ze parkeerde de auto voor een groot huis. Nog voor ze was uitgestapt kwam de eigenaar al naar buiten. Het was een oudere man met grijze bakkebaarden. Jeanne zat even aan haar haar.
‘Jullie moeten Jeanne en Erin zijn,’ zei hij. ‘Loop maar mee.’
We volgden hem de tuin in. Hij stelde zich voor als meneer Kuiper. Mevrouw Kuiper lag op bed, vanwege haar zwakke rug, dus als we iets nodig hadden konden we bij hem terecht.
‘Het huisje heeft een eigen oprit, voor de privacy. Dat is ook wat makkelijker met de spullen.’ Hij gebaarde naar de aanhanger.
Tussen de bomen, ver van het huis, stond een stacaravan. De caravan was donkerbruin met groene luikjes. Er stonden bloembakken bij de ramen, ervoor houten tuinmeubilair met een parasol. Iets verderop stond een kleine schommel.
‘Kijk nou, wat idyllisch,’ zei Jeanne en ze klapte in haar handen. Pas toen ze haar wenkbrauwen nadrukkelijk optrok, kon ik het opbrengen om te glimlachen. Het huis in Rotterdam was ook niet gigantisch, maar ik had er een eigen kamer en een bushalte voor de deur. Hier zouden we samen zijn, Jeanne en ik, op veertig vierkante meter.
‘Ik hoor de vógels hier gewoon,’ zei mijn moeder. ‘Die hoorde ik in de stad nou nooit.’
Vanbinnen leek de caravan nog het meeste op een Duits vakantiehuisje - een bankje rond een houten eettafel, geblokte gordijnen bij de ramen en donkerrode kussentjes op een leren bank. Maar het had wel twee slaapkamers, al waren de kamers niet groot.
De man gaf ons de sleutels en instructies: niets verven zonder toestemming, de eigen oprit gebruiken, vuilnis werd op maandag opgehaald. Toen hij wegliep, stapte Jeanne naar de slaapkamerdeuren, die allebei in de woonkamer uitkwamen.
‘Welke wil jij?’ Ze omhelsde me. ‘Uitzicht op bos of op bos?’ Ze lachte, en even leek ze echt gelukkig.
‘Doe mij de kleinste kamer maar,’ zei ik.
‘Doe niet zo gek,’ zei ze,’ je bent een puber, je hebt ruimte nodig. Je eigen plek.’
Ik lachte nu ook.
‘Goed, misschien niet veel ruimte,’ zei Jeanne. ‘We hebben wel veel buitenruimte. Dat is ook goed voor kinderen, buitenspelen. Dat is beter voor je ogen.’
‘Mam, ik ben zeventien.’
Ze drukte een kus op mijn voorhoofd. ‘Zullen we de spullen pakken?’
De dagen daarna waren we bezig met het uitpakken van de aanhanger. Het was een taak die we in een middag hadden kunnen doen, maar we wisten het uit te smeren over drie dagen. De eerste dagen van mijn zomervakantie bestonden uit kartonnen dozen naar binnen sjouwen, de inhoud uitgebreid bespreken en dan zo goed mogelijk wegzetten in de krappe kastjes van de caravan. Na elke doos dronken we koffie in de tuin, terwijl Jeanne zich bleef verbazen over de vogels, de insecten, al het groen.
Het was niet ongezellig. Jeanne had gelijk. Het wás een idyllisch huisje, helemaal nu de zon scheen en we een bos als tuin bleken te hebben. Misschien had ze ook wel gelijk over de rest: misschien was dit inderdaad een nieuw begin, een uitstekende beslissing. Ze was zo vrolijk dat ik er ook in begon te geloven. Het enige wat het sprookje verstoorde waren de kappen van de huizen die we over de bomen konden zien. Normale huizen, waar normale gezinnen woonden. Op goede dagen vond ik ze allemaal kleinburgerlijk en bekrompen. Op slechte dagen was ik jaloers.
Toen de aanhanger leeg was kwam Rick hem ophalen. Hij wilde me nog even spreken, zei hij, en we sleepten de tuinstoelen een klein stukje van de caravan af, zodat mijn moeder ons niet kon horen. Het was een bewolkte dag, maar ik liep nog steeds in het T-shirt en de korte broek waarin ik was verhuisd. Ik vroeg me af of dat hem was opgevallen.
‘Leuk hutje, hoor,’ zei Rick, terwijl hij naar de caravan knikte.
‘Het is maar tijdelijk.’
‘Natuurlijk.’
Daarna zwegen we allebei.
‘Luister, meid,’ zei Rick, en hij wreef over zijn kin. ‘Je moeder is een topwijf. Ik vind het echt jammer dat het tussen ons niet werkte.’
Ik knikte. Rick was een grove man, een bouwvakker, en toen mijn moeder met hem begon te daten vond ik dat ze beter kon krijgen. Maar Rick was aardig en grappig. En hij was echt dol op haar, en om een of andere reden ook op mij.
Veel mannen vonden mijn moeder aantrekkelijk. Ik merkte het als we samen door de stad liepen: hun blikken waren meestal niet voor mij. Ze was pas achtendertig, en ze had nog steeds iets meisjesachtigs. Ze had haar haar nooit afgeknipt, en liet het in een zonnig blond verven. Mensen waren vaak verbaasd dat we moeder en dochter waren. Soms leek ze er zelf ook verbaasd over, dat ik écht haar dochter was, bijna volwassen.
‘Ik ben blij dat ze jou heeft, dat kan ik je wel vertellen.’ Rick kneep even in mijn hand. ‘Let een beetje op haar, wil je?’
‘Natuurlijk.’
Rick schraapte zijn keel. ‘En als je ooit iets nodig hebt, dan staat de deur open.’
Hij stond op en gaf me een knuffel. Hij kneep mijn bovenlijf bijna fijn. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen. Over zijn schouder zag ik Jeanne naar ons kijken.
Rick volgde mijn blik. ‘Er zijn van die mensen, daar moet je een beetje voor zorgen.’
Hij aaide over mijn hoofd, alsof ik een klein meisje was, en liep daarna naar zijn auto toe. Jeanne ging naar binnen, ik zwaaide terwijl hij het paadje naar de weg afreed.
Nadat de aanhanger was verdwenen, sloeg het weer om. Ik lag op de bank en keek diepzeedocumentaires op Discovery Channel. Wanneer ik naar buiten keek, kreeg ik het idee dat ik zelf in een diepzeedocumentaire was beland. Een plek waar mensen niet kunnen ademen.
Mijn moeder was aangenomen als doktersassistent bij een praktijk in een dorp verderop, de enige reden dat we hier naartoe waren verhuisd. Ze liet op haar eerste werkdag een lijstje achter met boodschappen en in hoofdletters: GA NAAR BUITEN. Tussen de buien door deed ik dat.
Het centrum van het dorp bestond uit één lange winkelstraat. Ik zag er alleen oude mensen lopen. Er was een supermarkt, een bakker en een groentewinkel, allemaal duur. In het dorp verderop was er een Aldi, daar had mijn moeder tot nu toe boodschappen gedaan.
Er was een videotheek en een bibliotheek. De straat had ook een kledingwinkel, waar in grote rode letters ’Sale’ over de ruiten was geplakt. Voor de etalage bleef ik staan. Er hingen lange witte jurken en gebloemde gewaden. Geen spijkerbroek te bekennen.
Het begon weer te druppelen. Ik schuilde onder de overkapping van het postkantoor. Er werd tabak verkocht, kaarten en een aantal boeken, vooral Donald Duck-pockets. Het begon steeds harder te regenen, mijn teenslippers werden er glibberig van. Ik duwde de deur open.
Er klonk een belletje. Tegen de wanden van de winkel stonden rekken met kaarten en tijdschriften. Ik deed alsof ik iets zocht, al wist ik niet voor wie. De winkel was compleet verlaten.
Na een paar minuten kwam er iemand uit het magazijn gelopen. Het was een meisje van mijn leeftijd - de enige jongere die ik hier tot nu toe had gezien. Ze glimlachte naar me en schreef daarna iets op een notitieblok. Misschien moest ze opletten dat ik niets jatte.
Terwijl ik door de winkel liep, hield ik haar in de gaten. Ze had lang, donker haar, dat bijna tot haar middel viel. Ze droeg een spijkerbroek en een shirt met een naamplaatje. Ik pakte een kaart en legde hem weer terug. Iets dichterbij kon ik haar naam lezen: Alice.
Na vijf minuten was het nog niet opgehouden met regenen. Alice leunde over de toonbank, terwijl ze een lok haar rond haar wijsvinger draaide. Ze leek niet per se verveeld, maar het moest oersaai zijn om daar in de winkel te staan terwijl er niks gebeurde.
‘Ben je misschien naar iets op zoek?’ vroeg ze, terwijl ik met mijn vinger langs de stapel Donald Duckpockets ging. Haar stem was lager dan ik had verwacht.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet echt.’
Ze gebaarde naar buiten. ‘Het is kloteweer.’
‘Ja,’ zei ik.
‘Vooral als je op de camping staat.’ Alice glimlachte. Ik moest even nadenken wat ze daarmee bedoelde. Zou ze weten dat ik in een stacaravan woonde?
‘Kloteweer voor een vakantie,’ zei ze, toen ze me moeilijk zag kijken.
‘Ik ben net verhuisd.’
‘Echt?’ Alice leunde over de toonbank. ‘Waar woon je dan?’
Ik had de straatnaam niet onthouden en haalde mijn schouders op. ‘Iets verderop.’
‘Nou, welkom,’ zei Alice. Ze grijnsde en maakte een wijds gebaar, alsof ze het dorp aan me voorstelde.
‘Bedankt.’
Ze vroeg waar ik vandaan kwam, ik zei ‘Rotterdam’, en ze zei ‘leuk’ op een manier die niet sarcastisch klonk. Ik glimlachte naar haar voor ik de winkel uit liep.
Dit fragment is afkomstig uit Ik wacht hier, het debuut van Else Boer. Ik wacht hier verschijnt op 7 januari 2020 bij Uitgeverij Prometheus. Benieuwd naar meer? Bestel dan jouw exemplaar bij je lokale boekhandel of via het donkere web!