Het is de laatste werkdag voor de voorjaarsvakantie: in het onderwijs is dat een moment waarop collega’s op hun tandvlees lopen en zich vastklampen aan de week vrijheid die aan hun voeten ligt. Na een borrel zitten collega J. en ik eindelijk in de trein: we moeten een stukje dezelfde kant op. Ik vloekte binnensmonds toen ik hem tegen het lijf liep in de coupé. ’s Ochtends kan ik nog de ‘ik ga in de stiltecoupé zitten want ik moet nog wat werk doen’-kaart spelen, maar nu, om 19.00 uur na twee bier, ga ik daar niet mee wegkomen.
We zitten tegenover elkaar als ik vraag naar zijn vakantieplannen: hij gaat een paar dagen naar Luxemburg met zijn partner. We kletsen wat over huisjes en streken en benzineprijzen (‘Luxemburg schijnt dus echt heel mooi te zijn!’), als hij me vraagt: ‘En waar gaan jullie naartoe?’
Het zal misschien de vermoeidheid geweest zijn, het obligate praatje uit beleefdheid, de donkerblauwe contouren van huizen en bomen langs het spoor die me iets lijken te vertellen, maar ik weet even niet wat te zeggen. Ik kan doen alsof ik niet gehoord heb dat zijn zin in de tweede persoon meervoud formuleerde, en ik denk aan het beeld dat hij van me heeft. Een collega, een gelijke, die natuurlijk een huis heeft met een huishouden en een auto en discussies met haar partner over wie wanneer kookt, en een kat en een boekenkast en administratie en een keukenmachine, iemand met mottenballen in haar kast en spaargeld voor als de wasmachine kapotgaat.
Ik haper een beetje en antwoord: ‘Nou, eh, ja, ík ga ergens naartoe ja.’ Ik zie zijn frons.
Ik babbel snel over zijn aanname heen om mezelf en hem op ons gemak te stellen
Ik vind het oprecht niet erg dat ik geen partner heb, behalve op sommige momenten, namelijk als ik ziek ben, als ik in mijn eentje thuiskom van vakantie of als ik weer eten over heb omdat alle vegaburgers per twee verpakt zitten en dat gewoon te veel is om op te eten voor een vrouw alleen. Tegelijkertijd vind ik het soms vermoeiend dat ik anderen een verhaal moet vertellen over mijn leven, een verhaal dat anders is dan de nog altijd verrassend aanwezige verwachting dat je op je dertigste een huis en een partner en een auto hebt en een eerste kind op komst, of dat op z’n minst nastreeft. Een verhaal dat dominant geworden is, en enigszins met de tijd mee is gegroeid want dat je als vrouw aan het werk bent is in dat scenario sociaal redelijk geaccepteerd, maar daar is dan ook (bijna) alles mee gezegd.
‘Oh sorry, ik dacht dat je dat zei, dat je met je vriend ging, sorry,’ pruttelt mijn collega die een sympathieke maar onhandig heteronormatieve poging doet iets recht te zetten, en ik babbel snel over zijn aanname heen om mezelf en hem op ons gemak te stellen. Ik vertel hem dat ik naar Frankrijk ga en daar aan mijn boek ga werken, dat ik omringd zal zijn door twee vrienden die ook die kant op komen en die ik fantastisch vind. Ondanks dat ik hem niet vertel dat ik drie keer moet slikken als ik thuiskom en mijn diepvries vol ligt met vegaburgers, weet ik dat hij de volgende keer aan een relatief onbekende collega zal vragen waar die naartoe gaat op vakantie in de tweede persoon enkelvoud.
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Eline Veldhuisen (1999) is illustrator. Inspiratie voor haar werk haalt ze uit haar directe omgeving, variërend van haar eigen gedachtes tot de verhalen van andere mensen. Met zo min mogelijk middelen brengt ze deze verhalen op een heldere manier in beeld.