Waterrantsoen
Randy draagt de boodschappentassen de trap op. Ik loop achter hem aan, met in beide handen een koffer.
Er liggen lege verpakkingen op de traptreden. Randy haalt de sleutel uit zijn broekzak, de kamerdeur klemt.
‘Dit is het,’ zegt hij.
De studio heeft drie ronde ramen. Het lijkt alsof we samen in de kajuit van een kleine zeilboot staan.
‘Ben je niet moe van deze stad?’ vraag ik.
Randy zet de boodschappen neer op de grond. Hij leunt tegen het raamkozijn en haalt een pakje shag uit zijn broekzak. Hij rookt zonder filter. Ik ben opgehouden te zeggen dat hij naar de tandarts moet.
‘Nee, ik hou van deze stad.’
‘Dat vroeg ik niet,’ zeg ik.
‘Heb je iets van hem gehoord?’ vraag ik.
Op de tafel staan koffiebekers met kringen en oude theezakjes erin en er liggen losse papieren, aanstekers en bestek. Vanonder een krant haalt hij een ansichtkaart tevoorschijn. Er staat een trein op de voorkant.
‘Lees maar voor,’ zegt hij.
‘Vergeet je niet de planten water te geven, het glas weg te gooien, het doucheputje te legen, het vuilnis bij de weg te zetten, vergeet je alsjeblieft niet de deur dubbel op slot te doen als je naar bed gaat? Ik maak tochten door de bergen, houd je het nieuws in de gaten? Als er een bergwandelaar vermist is, kan het zijn dat ik het ben. Ik kijk echt uit, maar het zou toch kunnen. In dat geval mag je in mijn kamer blijven wonen, dat staat bij deze vast, maar mijn spullen gaan naar mijn zus. Behalve mijn bed, dat mag blijven staan. Niemand wil een bed overnemen van iemand die dood is. Jij vindt dat niet erg, denk ik.
De mooiste berg bestaat niet, misschien de hoogste of de meest besneeuwde. Het mooiste dat ik tot nu toe heb gezien is een ijsvogel.’
Randy pakt de boodschappen uit en zet de spullen op het aanrecht. Ik kijk naar zijn rug.
‘Ik heb echt geen zin om te koken. Zullen we iets bestellen?’ zegt hij. Hij haalt zijn telefoon uit zijn broekzak.
‘Ik kook wel,’ zeg ik. ‘Ga maar zitten, ik doe het.’
Hij gaat op de bank zitten en draait een sigaret.
‘Mis je hem?’ vraag ik.
‘Februari is een korte maand. Ik had niet verwacht dat het zou sneeuwen. Ik heb geen winterkleren. Althans, niets wat warm genoeg is. Moet ik nu speciaal voor de aankomende paar weken een winterjas kopen?’
‘Het is altijd goed om een winterjas te hebben,’ zeg ik.
Hij doet zijn schoenen uit. Hij heeft een blauwe en een rode sok aan. Ik draai me om en open het bakje met de champignons. Ik was ze onder de kraan.
‘Champignons moet je nooit wassen, je kunt ze beter afvegen met keukenpapier. Alleen een beetje de aarde eraf.’
‘Randy,’ zeg ik.
‘Ik kijk elke dag, soms meerdere keren, of er een bergwandelaar gevonden is, maar ik denk dat ik het wel zou voelen als er iets mis met hem was,’ zegt hij.
Ik zou willen zeggen dat ik daar niet in geloof. Doe maar alsof hij terugkomt. Of doe maar alsof hij nooit meer terugkomt.
‘Soms vraag ik me af wie mij zal bellen,’ zegt hij. ‘Wie hoort het als eerst als ze hem vinden? Zijn zus misschien? Hoelang duurt het voordat ze mij belt?’
Ik loop naar de bank, Randy ligt op zijn rug. Zijn benen bungelen over de leuning.
‘Hoe lang blijf jij?’ vraagt hij.
Ik ga op de grond zitten. Ik leg de zijkant van mijn hoofd op zijn buik. Mijn oor tegen zijn borst.
Dit was een fragment uit Iets op sterk water, de afstudeerbundel van Lieke Tijink. De korte verhalen in de bundel gaan over mensen die queer zijn, die elkaar tegenkomen, van elkaar houden, bij elkaar weggaan.
Lieke Tijink (1998) schrijft korte verhalen en maakt prints. Haar/hun eindwerk Iets op sterk water is een bundeling korte verhalen die gaan over mensen die queer zijn, die elkaar tegenkomen, van elkaar houden, bij elkaar weggaan. De verhalen gaan over relaties tussen mensen, mensen die op plekken zijn die niet hun thuis zijn, maar dit misschien wel kunnen worden. De dingen die in haar dagelijks leven terugkomen in de verhalen zijn onder andere: honden, kleren van vrienden en dromen.
Lieke Tijink