De woorden "Fear & Loathing…" worden door eenieder automatisch aangevuld met "…in Las Vegas", maar Hunter S. Thompson schreef nog een cult-klassieker vol angst en walging: Fear and Loathing on the Campaign Trail '72, over de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1972. Een eindeloos fascinerend boek dat bewijst dat politieke verslaggeving geen droge lectuur hoeft op te leveren. En ook dat je nooit te oud bent om Hunter S. Thompson te lezen.
“Jij moet Bakoenin lezen, voor het te laat is”, zei een heer op leeftijd eens tegen me, terwijl we beiden tegen de toog van mijn piepkleine Delftse stamkroeg leunden. Het was al te laat, want Bakoenin lezen is er niet van gekomen. Maar de opmerking ben ik nooit vergeten. Waarschijnlijk omdat die woorden, “Lezen, voor het te laat is”, iets vreselijk definitiefs hebben. De hele vergankelijkheid van het leven als lezer ligt erin besloten. Ik denk dat de opmerking sloeg op het idee dat je jong moet zijn om van een revolutie te kunnen dromen, maar ik heb hem altijd onthouden als uitdrukking van het vage besef dat sommige schrijvers, door een idiosyncratische omgang met de taal, alleen toegankelijk zijn voor mensen wiens hersens nog niet geheel volgroeid zijn. Zoals ook gewone taalverwerving gemakkelijker schijnt te zijn wanneer de bedrading nog niet vastligt.
Overdreven Johnny Depp
Lang heb ik gedacht dat het te laat was om me serieus in te laten met het werk van Hunter S. Thompson. Tijdens mijn middelbareschooltijd werd de muur van mijn kamer gesierd door een filmposter van Terry Gilliams Fear & Loathing in Las Vegas, maar Thompsons boeken las ik niet. Een paar jaar geleden stopte ik na een korte aarzeling 'FLLV' toch maar in een reiskoffer. Veel herinner ik me er nu al niet meer van - het zijn toch vooral de filmbeelden van Terry Gilliam die in mijn hoofd voorbijkomen - maar wanneer ik terugblader, besef ik dat koppen als 'Aaawww Mama, can this really be the end? … Down & out in Vegas with amphetamine psychosis again?' toen al niet meer aan mij besteed waren. Mijn Bob Dylan-fase was al een vage herinnering en ook hallucinerende middelen hadden al lang niet meer de aantrekkingskracht die ze op een jongere versie van mijzelf hadden uitgeoefend. Het kwam me een beetje kinderachtig voor, maar terugkijkend vermoed ik dat mijn lage verwachtingen als self-fulfilling prophecy mijn blik hebben vertroebeld. Ik kon het onderliggende thema, doorgaans samengevat als Thompsons doodverklaring van The American Dream, als luie zomerlezer, en met telkens weer die overdreven Johnny Depp op mijn netvlies, niet waarderen. Maar toen de Republikeinse voorverkiezingen het nieuws begonnen te beheersen, en ik bij toeval een kopie van Thompsons Fear & Loathing on the Campaign Trail '72 tegenkwam, begon het te kriebelen, misschien was het toch niet te laat om Thompson te lezen.
Het verhaal van de presidentsverkiezingen van 1972 laat zich simpel samenvatten. De gisteren overleden George McGovern, een zachtmoedige anti-politicus en volgens senator Ted Kennedy “the only decent man in politics”, wint tot ieders verbazing de Democratische nominatie. Maar voordat de strijd tegen de zittende Republikeinse president Richard Nixon goed en wel onderweg is, begint zijn campagne uit elkaar te vallen. Het begint met de keuze van de Democratische kandidaat voor het vice-presidentschap. McGovern haalt zijn imago als vernieuwer onderuit door te kiezen voor de nette katholiek Tom Eagleton, duidelijk om in het gevlij te komen bij het partij-establishment. Geen onoverkomelijk probleem van het formaat Sarah Palin, zou je zeggen. Maar dan blijkt dat Eagleton in het verleden meerdere malen is geïnstitutionaliseerd voor depressies en zelfmoordneigingen. Zo iemand installeren, “only a heartbeat away from the presidency”, is onbestaanbaar. McGovern steunt Eagleton aanvankelijk nog, maar trekt zijn handen later toch van hem af. Het kwaad is dan al geschied, Nixon heeft vanaf dat moment een voorsprong in de peilingen die zal uitmonden in een historische nederlaag voor de Democraten.
Nixon profiteerde ook van het feit dat de Vietnamoorlog langzaam maar zeker op z'n einde leek te lopen, en hij had nog geen schade geleden door het schandaal dat Washington Post-journalisten Bob Woodward en Carl Bernstein met behulp van Deep Throat al hadden geopenbaard. Deep Throat komt nog voorbij in het boek, wanneer Thompson met McGoverns campagne-manager een paar weken na de nederlaag in een klein vliegtuigje over New York vliegt, en hij de piloot vraagt zo laag mogelijk over Manhattan te scheren, om te zien wie er in de rij staat om Linda LoveLace’ fellatoire kundigheid te bewonderen. Toch schittert Watergate vooral door afwezigheid. Ik realiseerde me pas tijdens het lezen dat Nixon herkozen is toen het schandaal al maanden in het nieuws was.
Watergate
Terugkijkend is het fascinerend te zien hoe weinig aandacht Thomspon eraan besteedt – Watergate is tenslotte de moeder aller politieke schandalen en zonder twijfel een van de belangrijkste politieke verhalen van de jaren zeventig – maar het speelt simpelweg geen rol in de verkiezingsstrijd. In een poll zei slechts 3 procent van de stemmers dat ze Watergate “belangrijk” vond.
Tijdens de voorverkiezingscampagne in Florida stort Ed Muskie, de gedoodverfde Democratische kandidaat, volledig in: de tranen lopen over zijn gezicht. (Al beweerde hij zelf dat het sneeuwvlokken waren.) Thompson, die weinig van Muskie moet hebben, wijdt Muskie's inzinking aan een verslaving aan Ibogaïne, een Braziliaanse drug. Het is moeilijk te geloven, maar Thompsons theorie werd, tot zijn eigen verbazing, door velen serieus genomen. Veel later bleek dat Muskie de wanhoop nabij was doordat Nixons vertrouwelingen hem, als onderdeel van 'Watergate', zwartmaakten.
Thompson begaat aan de lopende band twee van de grootste journalistieke doodzonden: hij verzint er lustig op los, en doet geen enkele poging zijn eigen politieke voorkeur – hij is vooral tegen Nixon – onder stoelen of banken te steken.
Thompson levert zijn kopij tweewekelijks, als hij niet stomdronken of radeloos is
“Never let the facts spoil a good story” luidt het onder journalisten gevleugelde gezegde. (Al heeft het leeuwendeel het lef niet naar dit motto te leven, en laten we wel wezen: dat is maar goed ook). Maar dat zinnetje is een uiting van sensatiezucht, en daarmee heeft Thompson van de mores afwijkende omgang met feiten weinig van doen. Ten eerste hobbelde hij als ‘National Affairs Correspondent’ van het muziektijdschrift Rolling Stone, hoe dan ook achter de feiten aan. Hij levert zijn kopij tweewekelijks (als hij niet stomdronken of radeloos is), en niemand verwacht serieus nieuwsjagen van hem. Maar belangrijker is dat zijn onwil zich bij de feiten te houden niet (alleen) voortkomt uit de wens een mooier verhaal te kunnen schilderen, maar vooral een verhaal dat dichter bij de werkelijkheid staat, zijn werkelijkheid. “The truth is more important than the facts,” zei de architect Frank Lloyd Wright ooit.
Ergens halverwege het boek beschrijft Thompson hoe hij, tijdens de Democratische voorverkiezingen door een hotel loopt en mensen hoort zingen. Het is “the final hair-raising chorus of ‘The Hound and the Whore.’”
“O the Hound chased the Whore across the Mountains
Boom! Boom! Boom!
O the Hound chased the Whore into the sea…
Boom! Boom! Boom!”
Volgens Thomspon “a very frightning song under any cirmcumstances - but especially frightening if you happen to be a politician running for very high stakes and you know the people singing that song are not on your side.”
De spanning in de scène is voelbaar. Helaas bestaat het nummer niet. De enige verwijzing ernaar op internet is iemand die op een forum vraagt of mensen het nummer 'The Hound & the Whore', dat wordt genoemd in Fear & Loathing on the Campaign Trail ‘72, kennen. Zelfs een logische variant ('The Hound & the Hare') levert geen hits op.
Susan Sontag zei ooit over Nietzsche, Kierkegaard, en Kafka: “Their unhealthiness is their soundness, and is what carries conviction”. Het zijn woorden die zonder twijfel ook op Thompson van toepassing zijn. Zijn geflirt (of liever: vechthuwelijk) met drugs, drank en waanzin in een wereld waar alles tegelijkertijd bloedserieus en één groot spel is, maakt hem een bondgenoot van de lezer, die als kiezer net als de schrijver een eeuwige buitenstaander is in het politieke circus. Toch is Thompson wat dit betreft een bijzonder geval.
Don’t forget to tell us how weird it is.
Amerika koestert een prachtige journalistieke traditie: schrijvers zonder noemenswaardige ervaring in politieke verslaggeving meesturen op verkiezingspad. De schrijver als gate crasher. Een van de vele hoogtepunten is het boek McCain's Promise: Aboard the Straight Talk Express with John McCain van David Foster Wallace, die zich net als Thompson namens Rolling Stone mengde in verkiezingsgewoel. Wallace trok een week op met de campagne van John McCain tijdens de voorverkiezingen die uiteindelijk zouden uitlopen in de nominatie van George W. Bush. In een voorwoord bij dat verhaal staat dat het belangrijkste advies aan de verslaggevende buitenstaander luidt: “Don’t forget to tell us how weird it is.” Wallace zelf waarschuwt, in de geest van Thompson: “I’ll just write the truth as one person saw it.”
Didion en The Process
Een ander klassiek voorbeeld zijn de essays die Joan Didion schreef voor The New York Review of books. Daaronder ook het verhaal 'Insider Baseball', over (onder meer) de verliezende Democratische kandidaat Michael Dukakis (in 1988). Ze vertelt hoe ze wordt aangesproken door een oud-Washington Post-verslaggever die een baan als speechwriter heeft geaccepteerd: “I didn’t realize you were a political junkie.” Didion legt dit uit als de aanname dat het verkiezingsnarratief niet alleen geschreven moet worden door de specialisten, maar eigenlijk ook alleen voor de specialisten. Wanneer het over “The Process” gaat, heeft niemand het meer over het democratisch proces, maar over het tegenovergestelde: “a mechanism seen as so specialized that access to it is correctly limited to its own professionals […] to that handful of insiders who invent, year in year out, the narrative of public life.”
Thompson schoor zijn hoofd kaal en sprak zijn conservatieve tegenstander consequent aan als "my long haired opponent".
Dat is de paradox van de 'political junkies'. Er vindt een vreemde omkering plaats: de verslaafden vormen de norm, terwijl de buitenstaander met argwaan wordt bekeken. Thompson valt hier tussenin. De drugs gebruikende verslaggever van Rolling Stone zal nooit tot het wereldje behoren. Maar helemaal erbuiten staat hij toch ook niet. Hij heeft zelfs campagne gevoerd voor de positie van sheriff in zijn home county in Aspen, Colorado. (The freak power ticket pleitte voor ondermeer legalisering van drugs.) Mooiste anekdote: Thompson schoor zijn hoofd kaal, om vervolgens zijn conservatieve tegenstander met nette crew cut consequent aan te spreken als "my long haired opponent”.
Hoewel zowel Didion als Thompson invloedrijke artikelen schreven over de dood van de Amerikaanse sixties-dromen, is Thompson, in tegenstelling tot Didion, uiteindelijk gewoon een idealist gebleven. Alle misantropie en cynisme ten spijt, zijn engagement is eigenlijk altijd voelbaar. Didion kijkt als een echte buitenstaander, Thompsons morele betrokkenheid was waarschijnlijk groter dan die van, zeg, Nixon.
“The only way a reporter should look at a politician is down”, luidt een uitspraak van H.L. Mencken, algemeen beschouwd als Amerika's grootste journalist ooit. Daar houdt het journaille zich volgens Thompson aan: “The prevailing attitude amongst journalists […] is that all politicians are congenital thieves and liars." Volgens Thompson is die houding gerechtvaardigd, net zo gerechtvaardigd als een onder politici heersende opvatting: “The Press is a gang of swine”.
Daarom bedreef Thompson zijn eigen vorm van journalistiek, die tot in haar vezels radicaal was. Uitzinnig en compromisloos. Dat is uiteindelijk Thompsons grootste kracht: hij was zo gedreven in zijn verslaggeving, zo overtuigd van zijn methode, dat hij niet bereid was zijn verhaal ondergeschikt te maken aan de mores van de journalistiek. De radicale keuze die Thompson maakte kwam neer op het volgende: hij weigerde zich aan de letter van de journalistieke wet te houden om naar de geest ervan te kunnen schrijven.
Thompson eiste als non-fictie schrijver de ruimte op die doorgaans voorbehouden is aan de romancier. Facts checken? Hoor- en Wederhoor? Streven naar objectiviteit? Allemaal zwakteboden. Lafheid en een gebrek aan betrokkenheid. Ik wil best journalistiek bedrijven, zo leek hij te denken, de werkelijkheid beschrijven, maar dan wel op mijn voorwaarden.
Monument op de bonnefooi
Ik hoorde ooit een mooi verhaal over de Franse theatermaker Antonin Artaud, wiens leven eindigde in een instelling voor psychiatrische patiënten. Een vriend van Artaud beschreef hoe hij met de schrijver in Parijs een tentoonstelling met werk van Vincent van Gogh bezocht. Artaud rende als een bezetene van zaal naar zaal, schijnbaar zonder enige acht te slaan op de getoonde werken. De vriend was met stomheid geslagen toen Artaud die zelfde dag nog een diepgravende analyse over het genie van Van Gogh schreef. Of het verhaal 'waar' is, weet ik niet, maar doet dat er toe?
Ik denk eraan omdat ook Thompson als een bezetene van hot naar her rent, van vliegtuig naar campagnebus, van hotel naar afgehuurd conventiecentrum, maar gaandeweg wordt duidelijk hoe scherp het beeld dat hij van de verkiezingsstrijd schetst werkelijk is. Terwijl hij verkiezingen verslaat, balanceren zijn verhalen op de rand van de waanzin. Dat doe je geen jaar lang op goed geluk: het vergt vakmanschap en intellect. Hoe vaak Thompson ook schrijft zichzelf te verliezen in alcohol induced deliriums, hij blijft op zijn manier geloofwaardig. (Dat is opvallend, want als je erover nadenkt: er is aan geschaafd, stomdronken een boek van 500 pagina's bij elkaar schrijven, eentje dat mensen uitlezen, is domweg onmogelijk.) Schijnbare nonchalance is het hoogst haalbare in deze vorm van journalistiek, en Thompson slaagt erin de lezer wijs te maken dat hij op de bonnefooi een monument heeft voortgebracht. Dat laatste is waar, het is eerste ook, maar dan wel op een andere manier.