Afgelopen week stond ons tijdschrift in het teken van 4 en 5 mei. In dit artikel buigen Floris en Melle zich nog één keer over het herdenkingsthema.
Een hoop schoenen
Tien jaar geleden was ik in Auschwitz. Dat is niet ongewoon voor iemand van mijn generatie. Net zoals vroeger de gegoede jeugd op Grand Tour naar Italië ging, zo is tegenwoordig een bezoek aan een voormalig concentratiekamp een deel geworden van je opvoeding. En net zoals de Italienische Reise door het massatoerisme een treurig stemmende voorgefabriceerde ervaring geworden is, zo bekruipt je in Auschwitz het onaangename gevoel dat je meer bezig bent met een verplichte exercitie dan met iets te leren van het verleden. Er staat, zoals je al wist, een hek met Arbeit macht frei; de beroemde hoop schoenen ziet er inderdaad uit als een hoop schoenen; en hoewel het moeilijk is om onaangedaan te blijven in het crematorium, waar duizenden mensen zijn vermoord en honderdduizenden verbrand, is het toch dat wat je verwachtte aan te treffen: een crematorium. Tien jaar geleden waren er nog geen iPhones, waarmee bezoekers zichzelf tegenwoordig schijnen te fotograferen bij de beroemde poort; wel was er een groep jongens met keppeltjes die een minstens drie meter hoge Israëlische vlag met zich meedroegen. Ik heb ze maar niet gevraagd wat ze daarmee wilden zeggen.
Het was – ook al klinkt dat bizar en weerzinwekkend – vooral saai. Ik twijfel er geen moment aan dat het op industriële schaal vermoorden van mensen een afgrijselijke misdaad is. Maar dat wist ik elf jaar geleden ook al. Voor zover ik iets heb geleerd van mijn bezoek aan het Poolse provinciestadje Oswiecim, is dat vooral hoe weinig er van de Holocaust te leren valt. Racisme en nationalisme zijn slecht en mensen zijn tot gruwelijke dingen in staat – dat is het wel zo’n beetje.
Daar is niet iedereen het mee eens. Naarmate de oorlog langer geleden is, neemt het aantal organisaties dat fulltime met de Holocaust bezig is alleen maar toe. En vrijwel geen enkele van die organisaties doet dat puur uit historische interesse: de Holocaust is inzet geworden van identiteitspolitiek, tweede- en derde-generatie-slachtofferschap, miljoenenclaims, en niet te vergeten een toeristische industrie. Politici van iedere kleur proberen de Holocaust voor hun karretje te spannen: Thom de Graaff veroordeelt Pim Fortuyn met een verwijzing naar Anne Frank, Frits Bolkestein deduceert uit Auschwitz het ongelijk van iedere ideologie en daarmee het gelijk van het liberalisme, en de PVV herdenkt op 4 mei de slachtoffers van het “(nationaal-)socialisme”. Ondertussen nemen de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust een dusdanig groot deel in van het geschiedenisonderwijs dat scholieren niet weten wie Mao Zedong was of waar en wanneer de Dertigjarige Oorlog plaatsvond, maar wel een rijtje concentratiekampen kunnen opdreunen alsof het om het ABC gaat. En basisscholieren moeten nog steeds ieder jaar de Anne Frank Krant lezen, waar ieder jaar hetzelfde in staat.
Een paar kilometer buiten Auschwitz ligt Birkenau. Het concentratiekamp waar de massale volkerenmoord plaatsvond, Auschwitz-II, ligt daar. Het kamp is aan het eind van de oorlog door de Duitsers afgebrand, en van de meeste barakken staan alleen de schoorstenen nog. Je staat daar, in een open ruimte, op een veld vol schoorstenen. En je beseft: hier is iets weg. Dát had ik niet gelezen in de Anne Frank Krant op de basisschool.
Bekijk de stippenkaart van Joodse inwoners van Amsterdam in 1941, en je beseft het best te beter. Die mensen zijn weg. Of lees eens die gedenkstenen die overal in de stad verspreid zijn. Meestal jongens van 20 tot 30, die daar gefusilleerd zijn. Ik word daar nog steeds ontzettend kwaad van. Godverdomme. Rotnazi’s. Stelletje klojo’s.
Maar mensen die hun eigen stukje van de herdenking willen, daar kan ik dus weinig mee. Zolang ze mij er niet mee lastig vallen gun ik ze hun oorlogshobby en hun tweede-generatieleed. De ophef over de Damschreeuwer, Grijs Verleden, of recent Dirk Siebe komt op mij vooral over als een antropologisch curiosum. Verder ben ik best bereid om twee minuten mijn mond te houden. Het is alleen hoog tijd om ’33-’45 als een historische periode te zien, en niet als een geprivilegieerd moreel ijkpunt. Wat er dan overblijft, is een veld vol schoorstenen. Een hoop schoenen.
Door Floris Solleveld
Schuldig landschap
Als het gaat over de omgang met de dodenherdenking is er voor velen nog altijd sprake van een persoonlijke relatie met de oorlog. Ook ik verbaasde mij over de ophef rond het gedicht van de 15-jarige Auke de Leeuw en de mogelijke boycot van het Auschwitz-comitée gaf mij een ongemakkelijk gevoel. Maar als in een discussie op mijn Facebookwall zowel mijn moeder – wiens moeder en zus in de oorlog ondergedoken zaten – en mijn oom – wiens ouders in Sobibor omkwamen – stellig zeggen dat 4 mei simpelweg niet de dag is voor tegendraadse geluiden, dan snap ik dat ook maar al te goed.
De oorlog is nog niet verdwenen. De direct betrokken zijn nog niet allemaal overleden en ook de tweede generatie, die de gevolgen van de oorlog vaak aan den lijve ondervond, zal nog enkele decennia een bijna-directe herinnering met zich meedragen. Uiteindelijk zullen ook deze oorlog en zelfs de Holocaust verworden tot niets meer dan verre geschiedenis, maar zover is het nog niet. Althans: voor sommige wel, voor anderen niet. Hoewel een kritische blik op de “Holocaust-industrie” als die van Floris alleszins gerechtvaardigd is en ik zijn conclusie van harte onderschrijf, moet je daarom oppassen met al te politieke analyses. Die gaan mijns inziens uiteindelijk voorbij aan de onuitsprekelijke omvang van de tragiek, en dragen daarmee het gevaar in zich het kind met het badwater weg te gooien.
Voor mij is Auschwitz vooral een plek die het best omschreven kan worden met Armando’s treffende term “schuldig landschap”. Het gaat niet om de hoop schoenen, om de beroemde poort en zeker niet om luidruchtige Israëlische toeristen, maar om het kwaad wat die plek – in de meest letterlijke zin van het woord – is en vertegenwoordigt. Het mooiste en meest pijnlijke aan Claude Lanzmann’s negen uur durende documentaire Shoah zijn de verstilde beelden van al die plekken: geen archiefbeelden, geen foto’s, geen zichtbare gruwelen, alleen het naakte besef dat dit plekken zijn die zich op de wereld bevonden, en zich nog steeds op de wereld bevinden; plekken waar je naartoe kan reizen; en waar je kan gedenken.
Ik bezocht Auschwitz in een slechte zomer. In de stromende regen liep ik door de ruïnes van de gaskamers in Birkenau en stond ik op de plek waar één miljoen mensen hun laatste stappen zetten. Het grenst aan het pathetische, maar het is de eerste en enige keer in mijn leven dat ik een soort van gebeden heb. Daarnaast moest ik denken aan mijn tante Bep, die, als enige van haar gezin, in 1945 op negentienjarige leeftijd met een nummer op haar arm terugkeerde in de Amsterdamse Pijp en in huis werd genomen door mijn overgrootouders. Zij verbleef in die hel op aarde en liep daarna van Polen naar Denemarken, voordat ze met een boot terug kon komen naar Amsterdam. Niets ter wereld kan die ervaring voorstelbaar maken, maar ik ben er nooit dichterbij geweest dan op die dag, op die plek. Dat is de waarde, en noodzaak van het bewaren van Auschwitz. En van 4 mei.
Door Melle Kromhout