‘Welke dingen durf jij niet meer te vragen?’ vraag ik aan een vriendin.
We zitten op gepaste afstand van elkaar aan tafel. We hebben net een pot thee gezet. Terwijl ik het zakje uit de pot vis bedenk ik me dat het een vraag had kunnen zijn voor op het labeltje van de thee.
Aanleiding voor deze vraag was dat ik ervoor had opgebiecht dat ik nog steeds niet weet hoe je op je knokkels de dagen van de maanden telt. Ik weet nog dat dit trucje werd behandeld op de basisschool. In mijn herinnering hebben we er meerdere lessen aan besteed. En tijdens de eerste uitleg was er al een aantal leerlingen dat het direct in de vingers had. Na wat oefenen vroeg de juf of iedereen het begreep. Ik keek snel om mij heen of er meer leerlingen waren die het nog niet snapten. Aangezien het erop leek dat ik de enige was, durfde ik mijn hand niet op te steken. Ik besloot dat ik het op een later moment nog eens zou vragen aan de juf. Maar dat moment heb ik nooit benut. Na een tijdje voelde het alsof ik de leeftijd om het nog te vragen gepasseerd was.
De jaren gingen voorbij zonder dat ik in een knokkel-tel situatie terecht kwam. De urgentie om het alsnog te leren slonk. Maar toch, zodra ik het opbiecht aan mijn vriendin voel ik de gêne terugkomen.
‘Ik vergeet altijd waar de zon opkomt en waar die ondergaat,’ zegt mijn vriendin. ‘Nu heb ik gelukkig nog nooit hoeven overleven in het wild want zelfs als je mij er met een kompas neerzet zou ik niet weten hoe ik die moet gebruiken.’ De rest van de avond praten we door over onze survival skills (of gebrek daaraan), de gemene of juist lieve juffen en meesters van de basisschool en over navigeren zonder Google Maps.
Mijn vriend zegt: ‘Ik gebruik nog steeds een liedje van Bassie en Adriaan om erachter te komen hoeveel weken er in een jaar zitten.’
Wanneer ik thuiskom vertel ik mijn vriend over onze ontboezemingen, en hoe prettig het was kwetsbaarheid bij elkaar te voelen door onze "domme" vragen te delen. Mijn vriend zegt: ‘Ik gebruik nog steeds een liedje van Bassie en Adriaan om erachter te komen hoeveel weken er in een jaar zitten.’
Ik besluit meer mensen te vragen naar hun knokkel-telsituaties. Sommige komen met ezelsbruggetjes die ze als kind leerden en nog steeds gebruiken, andere met lessen die nooit goed zijn blijven hangen. Zo deelt een collega dat hij nog steeds konijnenoortjes maakt van zijn veters tijdens het strikken. Een vriendin geeft toe dat ze nooit goed heeft opgelet bij het leren van de Romeinse cijfers en na X de tel kwijtraakt. ‘Ik reken nog steeds op mijn vingers’ hoor ik van verschillende kanten. Herkenbaar voor velen, inclusief mijzelf. Want hoewel het tellen op mijn knokkels nooit iets is geworden, ben ik met handrekenen – zoals ik het vroeger noemde – nooit gestopt.
Er zijn oneindig veel manieren om zonder gezichtsverlies aan antwoorden te komen op “domme” vragen. Maar veel leuker is het om deze vragen niet aan Google, maar aan mensen te stellen. Als schaamte niet in de weg zit, ontstaat er vooral ruimte voor kwetsbaarheid en humor. De gesprekken die volgen, verbinden. En dat op gepaste afstand van elkaar.
Beeld: Anna Roguszczak (Flickr)