Het Rijksmuseum zal in 2013 haar deuren weer openen na een zich voortslepende renovatie. De collectie zal gericht zijn op de Nederlandse geschiedenis. Hiermee volgt het museum de nationalistische trend uit de politiek en lijkt het wat dat betreft weer terug te keren naar de uitstraling van het museum zoals het oorspronkelijk was, in 1885.
Achteraf vindt iedereen het onbegrijpelijk: dat de twee belangrijkste musea van Amsterdam vrijwel gelijktijdig hun deuren sloten voor een grootschalige verbouwing; respectievelijk in 2003 en 2004. Het Stedelijk Museum gaat dit najaar weer open - fingers crossed - maar de heropening van het Rijksmuseum is uitgesteld tot de eerste helft van 2013.
Waar het Stedelijk enkele jaren een tijdelijke behuizing vond in het Post CS-gebouw vlakbij het Centraal Station, stelde het Rijks de Philipsvleugel open voor publiek. Zevenduizend kunstwerken verdwenen in het depot, maar de belangrijkste meesterwerken zijn nog steeds te bewonderen. Dit is vooral prettig voor toeristen die de Nachtwacht willen zien, maar voor kunstliefhebbers uit eigen land is het ongelofelijk dat het Rijksmuseum nu al zeven jaar dicht is, en dat het nóg drie jaar zal duren voor we weer toegang hebben tot meer dan alleen de “masterpieces”. Naast de wereldvermaarde schilderijen uit de Gouden Eeuw bezit het Rijks namelijk ook indrukwekkende collecties op het gebied van Aziatische kunst, fotografie en kunstnijverheid; de schilderijencollectie loopt ongeveer van de vijftiende eeuw tot 1900.
Voor het “nieuwe” Rijksmuseum zullen veel historische objecten worden afgestoft; de bedoeling is dat de bezoeker straks een “chronologische wandeling” maakt door de Nederlandse historie, van 1100 tot nu. De Rijkscanon, werd vervaardigd aan de hand van museumstukken die de Nederlandse geschiedenis vertellen; van kerktimpanen uit de Middeleeuwen tot een Pim Fortuyn-vlag. Deze canon sluit aan op de officiële Canon van Nederland door de commissie-van Oostrom. De honderdduizenden objecten (o.a. scheepsmodellen, sculpturen, archeologische vondsten, wapens, kleding) zullen een “visual account” geven van de Nederlandse geschiedenis. Op de website van het museum staat over de geschiedeniscollectie de verwarrende zin: “The items in the Rijksmuseum collection cover the entire spectrum and together form a single historical memory.”
Het Rijks speelt duidelijk in op het feit dat er de laatste jaren een hernieuwde interesse in de vaderlandse geschiedenis is ontstaan; de Canon van Nederland is één uiting van deze herwaardering, maar denk bijvoorbeeld ook aan de publieke poll voor “De Grootste Nederlander” die de KRO in 2004 hield. Pim Fortuyn won nipt, maar in de top tien stonden ook vaderlandse helden Willem van Oranje, Erasmus, Michiel de Ruyter, Anthonie van Leeuwenhoek en, natuurlijk, Rembrandt van Rijn. In 2006 werd, in de slipstream van de nieuwe Canon, besloten tot de stichting van een Nationaal Historisch Museum. (Het NHM zal in 2011 haar deuren openen in Arnhem.)
De hang naar goede oude vaderlandse helden lijkt vooral afkomstig uit de onderbuik van de samenleving; de angst voor buitenlanders en de teloorgang van de Nederlandse normen en waarden. Op televisie zijn programma’s als Wat Vindt Nederland en Ik Hou van Holland populair. Rita Verdonk noemde haar politieke partij Trots op Nederland, Geert Wilders roemt de heldendaden van de Nederlandse Staten-Generaal tijdens de Tachtigjarige Oorlog en spreekt van “patriottisme”. Nationalisme mág weer. En dat zien we nu terug in het Rijksmuseum.
Maar hoe zat het dan in het oude Rijksmuseum? Het gebouw aan de Stadhouderskade werd in 1885 voltooid. Een aantal zeer kostbare collecties werden nu samengevoegd en de katholieke architect Pierre Cuypers, die voornamelijk kerken ontwierp, had er een ware kathedraal voor de Nederlandse schilderkunst van gemaakt, compleet met gewelven en muurschilderingen. Het Rijksmuseum was in 1885 een gesamtkunstwerk, met als kloppend hart de Eregalerij waar de grote meesters werden tentoongesteld. Op oude foto’s is te zien dat er sprake was van een lichte vorm van horror vacuii (angst voor de leegte); de schilderijen hangen wall to wall omlijst door zware draperieën en de bogen en gewelven zijn nogal druk gedecoreerd. Kunsthistoricus Frans Grijzenhout schreef over het oorspronkelijke Rijksmuseum: “Het doel was uitdrukking te geven aan één aspect van de Nederlandse geschiedenis: de glorie van de Nederlandse schilderschool van de zestiende en zeventiende eeuw als geheel.” Nationalisme als ideologie was in deze periode zo diep ingebed in de maatschappij, dat het als vanzelfsprekend deel uitmaakte van de identiteit van het museum. Er was geen onderscheid tussen kunst en geschiedenis; het Rijksmuseum stond voor de glorie van de Nederlandse natie waaruit kunstenaars als Rembrandt, van der Helst en Ruysdael waren voortgekomen.
In 1928 kwam er een nieuwe directeur die een aantal veranderingen doorvoerde: de schilderijen kregen meer ruimte, de nadruk lag op het kunsthistorische kader en niet zozeer op de heroïsche geschiedenis van de Gouden Eeuw. In 1957 nam directeur drie, jonkheer Roëll, een revolutionaire beslissing: alle wanden werden wit geverfd, de gewelfde plafonds verlaagd. Het was over met de ouderwetse muurschilderingen en decoraties, over met de vooroorlogse ideeën over kunst. Hoewel het Rijks van buiten nog steeds de neogotische kunsttempel van Cuypers was, creëerde Roëll een moderne, strakke sfeer. In de daaropvolgende jaren werd deze zakelijke uitstraling grotendeels gehandhaafd.
Eind jaren negentig werden de eerste plannen ingediend voor een grootschalige renovatie van het museum. Het Spaanse architectenbureau ‘Cruz y Ortiz’ werd aangesteld om een nieuwe aanbouw te ontwerpen, waar nog zeer veel haken en ogen aan bleken te zitten toen de aloude Onderdoorgang (de fietstunnel onder het museum die een letterlijke poort van Amsterdam-Zuid naar het centrum vormde) dreigde te verdwijnen. Uiteindelijk werden Cruz en Ortiz gedwongen hun plannen aan te passen: de Amsterdammer bleek meer gehecht aan het fietstunneltje dan men had gedacht. Hierop volgden gênante budgetoverschrijdingen (oplopend tot veertien miljoen euro) die leidden tot Kamervragen, waarna het Rijks werd gedwongen een geheel nieuwe aanbestedingsprocedure op te starten. Terwijl fout op fout werd gestapeld en iedereen over elkaar heen viel met kritiek die vooral was gericht op het vermaledijde fietstunneltje, was het herstel van veel oorspronkelijke ornamenten al begonnen. Restaurateurs krabden laag voor laag de nieuwe zakelijkheid van de twintigste eeuw van Cuypers’ nationalistisch-barokke decoratieprogramma af.
En dat brengt mij weer terug bij de kern: waarom is men bijna honderd jaar bezig geweest het Rijksmuseum van 1885 - een statische toonzaal voor Grote Meesters en VOC-artefacten - om te turnen tot een witgepleisterd en modern museum voor (internationale) kunst en geschiedenis, en is men nu opeens bezig de heroïsche muurschilderingen in de Eregalerij te herstellen?
De museumwereld is onderhevig aan trends, en het Rijksmuseum gaat mee in de “geschiedenistrend”, zoals directeur Roëll in navolging van Willem Sandberg in het Stedelijk Museum ooit de witkwast ter hand nam. Maar dat was een trend uit de kunstwereld, en deze trend is politiek. Het Nationaal Historisch Museum was een initiatief van Jan Marijnissen en Maxime Verhagen, en was deels een reactie op het maatschappelijke onbehagen sinds de moorden op Fortuyn en Theo van Gogh. Begrippen als “vaderlandse geschiedenis” en “volkshelden” hadden lang een onaangenaam nationalistisch tintje, want hing onze historie niet aan elkaar van kolonialisme, slavernij en uitbuiting? De angst voor on-Nederlandse elementen heeft er echter voor gezorgd dat de blik weer naar binnen is gekeerd, dat we op zoek zijn naar veiligheid en vooral afwijzen wat we niet kennen.
Hoe zal dit gegeven zich gaan vertalen in het nieuwe Rijksmuseum? Zullen we, lopend door de Eregalerij, weer het gevoel hebben dat we in een kerk zijn die gewijd is aan de roemrijke Nederlandse historie, met de Nachtwacht als altaarstuk? Wat is die “single historical memory” die het Museum tracht uit te dragen? Hangt de Pim Fortuyn-vlag straks in één van de gerestaureerde toonzalen, naast het portret van Johan de Witt door Caspar Netscher uit 1660-1700, een foto van het huwelijk van Máxima en Willem-Alexander en de Acte van Verlaetinghe uit 1581?
Toegegeven, het Rijks benadrukt dat de bezoekers de historische objecten “vanuit hun eigen perspectief” moeten bekijken. Het wordt vast een feest om het gerestaureerde en opgeknapte museum te bezoeken, de collectie weer in al haar glorie te kunnen bewonderen en het prachtige gebouw van Cuypers te kunnen zien als kunstwerk op zichzelf. Maar kunst en politiek is een gevaarlijke combinatie, en hopelijk zal de geschiedenishype bij de volgende directeur weer zijn vervangen door een artistieke trend. Want nu ziet het ernaar uit dat het Rijksmuseum van 2013 ook weer een beetje het Rijksmuseum van 1885 zal zijn. En dat is in ideologisch opzicht geen vooruitgang.