Nostalgie is belangrijk voor onze identiteit. Dat ene liedje brengt je terug naar een tijd waarin je ook al bestond en zo wordt in feite je bestaansrecht herbevestigd. Hier wordt slim op ingespeeld door platenmaatschappijen; inmiddels is er een soort 'nostalgie-industrie' ontstaan. Maar wat zegt nostalgie nog als het als voorgeproduceerd pakketje aangeboden wordt? Is het dan nog van jou? Misschien is het beter als je favoriete band gewoon vergeten wordt. Zoals The Zombies.
Popliedjes zijn het best op hun plaats als ze zich in je herinnering genesteld hebben. Jarenlang kunnen ze zich daar stilletjes ophouden, tot een scène in een film, een clipje op YouTube, de geur van hash als je langs een coffeeshop loopt of het juiste woord, op de juiste manier uitgesproken, ze uit hun halfslaap wekt.
Omdat herinnering een slordig gebeuren is, komt er met het halfvergeten refrein of flard melodie die zich keer op keer afspeelt in je hoofd, van alles mee naar boven. Dat je een rood t-shirt droeg op een feestje bij iemand thuis waar iedereen in de huiskamer danste, dat er een filmposter hing in een lijst, maar je weet niet meer van welke film, dat je iemands kamer binnenliep terwijl je op zoek was naar het toilet.
Nostalgie is big business
De herinneringen die popliedjes omgeven en die als een onverwacht aanhangsel mee naar boven kunnen komen, zijn bijna allemaal te scharen onder wat Douwe Draaisma in zijn Vergeetboek het ‘autobiografisch geheugen’ noemt. Ik weet niet of ik die term goed gekozen vind. Weliswaar geeft het woord ‘autobiografisch’ accuraat weer dat het gaat om herinneringen die cruciaal zijn voor het verhaal van je ontwikkeling, maar dat wil nog niet zeggen dat deze herinneringen een verhaal zijn. Het is eerder een slecht geordend archief van beelden, geuren, flarden van gesprekken, moeilijk te plaatsen geluiden en sporen van heftige gevoelens. Met veel pijn en moeite kan je hieruit een verhaal destilleren dat altijd incompleet zal zijn.
Voor het overschrijven en uitwissen van deze persoonlijke herinneringen is een hele media-industrie in het leven geroepen. Het woord dat we hier normaal gesproken voor gebruiken, is ‘nostalgie’. Het is een lucratieve business, omdat er nauwelijks in productie geïnvesteerd hoeft te worden. The Beatles hoeven geen voorschotten meer te ontvangen of studiotijd te boeken: reproductie van alles wat met hen en hun muziek te maken heeft, is de enige kostenpost. Met wat aandacht voor de drager van de inhoud – boxset of MP3, boek of 180-grams vinyl – kan hetzelfde product eindeloos opnieuw verkocht worden.
Op deze manier wordt herinnering steeds meer een vorm van amnesia. De sufste kantoorslaven hebben herinneringen aan de rebelsheid van de jaren zestig, die ze braaf studerend of als oplettende jonge burgers beleefd hebben, op ruime afstand van het rumoer van Parijs, New York of Amsterdam. Zelfs mensen die in 1970 nog niet eens geboren waren, verlangen nostalgisch terug naar de sixties. ‘Zo was het toen,’ denken de de mensen, maar it fucking well wasn’t.
Is het beter om vergeten te worden?
De hoogmis van dit terugverlangen naar gebeurtenissen die niemand meegemaakt heeft, is in Nederland de jaarlijkse Top 2000. Voor wie het afgelopen decennium onder een steen doorgebracht heeft: de Top 2000 is een jaarlijkse verkiezing van de beste (pop)muziek aller tijden. De 2000 liedjes worden integraal in de aanloop naar oud en nieuw op de radio uitgezonden, terwijl het tv-programma Top 2000 a gogo met Matthijs van Nieuwkerk dagelijks een selectie uit de lijst uitzendt, aangevuld met beeldmateriaal, reportages en anekdotes. In een tijd van het jaar waarin het massamediaminnend publiek geacht wordt terug te kijken op de voorbij gaande tijd, is de Top 2000 de ultieme consecratie van popmuziek als geheugenmuziek.
Door de muziek die de meeste mensen goed vinden uit te roepen tot de beste muziek, vervangt de Top 2000 je persoonlijke band met de liedjes in de lijst met een collectieve ervaring. Of je gedanst hebt op ‘Hotel California’ van The Eagles of dat je hen een slap aftreksel vond van Gram Parsons is irrelevant: je zal je The Eagles herinneren, want die herinneren we ons allemaal. Wat muziek echt betekent heeft voor echte mensen, doet er niet toe, alleen de gemediatiseerde massa-ervaring telt.
Je zou haast gaan denken dat het beter is om vergeten te worden. Of om je net aan het randje van de vergetelheid op te houden, zoals The Zombies.
It's the time of the season (for loving)
Als je de zoekterm ‘The Zombies’ intoetst op de site van de Top 2000, verschijnt er één resultaat: op plaats 1135 staat ‘Time Of The Season’ genoteerd. Enig navragen in mijn vriendenkring leverde op dat het liedje waarschijnlijk in een paar films gebruikt is, en in een redelijk recente bierreclame, voor een merk dat best wel een Grolsch of Brand zou kunnen zijn. Iets met een boot en een steiger, een kratje bier aan een touw in het water? Of was het die met die jongen en de slakken?
In ieder geval is ‘Time Of The Season’ in zowel de reclame als in de Top 2000 nogal afgedreven van zijn oorspronkelijke context en daarmee van zijn betekenis. Het liedje is de afsluiter van het meesterlijke Odyssey & Oracle, het beste album dat The Beatles nooit gemaakt hebben.
Toen The Zombies in de zomer van 1967 de studio in gingen, beseften ze dat ze werkten aan waarschijnlijk hun laatste album. Na ‘She’s Not There’ (1964) hadden de singles van The Zombies immers nauwelijks commerciële impact gehad. O&O is een album dat juist extra betekenis ontleent aan het feit dat het opgenomen is tijdens de summer of love. Niet omdat het, zoals The Beatles’ werk uit die tijd, in de markt gezet is als de ultieme representatie van de droom van de tegencultuur van de jaren zestig, maar juist omdat het uiteenvallen van die droom erin te horen is.
The Beatles waren zo schaamteloos poptimistisch dat ze niet eens de moeite namen om die ene regel tekst uit ‘All You Need Is Love’ af te schrijven. Dat maakt ze uitermate geschikt om in retrospect te herverkopen als vertegenwoordigers van een tijd waarin alles beter was. In The Beatles’ muziek zit de latere nostalgie als het ware al ingebakken. Luister maar naar die showtunes die Paul McCartney in die tijd produceerde. Met name in ‘When I’m 64’ roept hij zowel een zoet verleden als een geglazuurde toekomst op.
Voor het contrast: in het ijselijke ‘Butcher's Tale (Western Front 1914)’ evoceren The Zombies met een feilloos gevoel voor melodie en een uitgebeende studioproductie de horror en de eenzaamheid van de slagvelden van Frankrijk en België in de Eerste Wereldoorlog. Liefde en verlangen spelen een grote rol op O&O, maar vroeg of laat is er altijd het besef dat dit veilige onderkomen slechts tijdelijk is. De geschiedenis (‘Butcher’s Tale’), de feilbare aard van de mens (‘Care Of Cell 44’, ‘A Rose For Emily’) en het voortgaan van de tijd (‘Changes’) maken een echt betere wereld onmogelijk.
Hung up on a dream
Er is één liedje waarin The Zombies dat gevoel in drie minuten volkomen gave muziek omgezet hebben: ‘Hung Up On A Dream’, dat in mijn persoonlijke en voorlopige Top 2000 al een paar maanden de eerste plaats bezet. Het is een perfect popliedje, maar het heeft geen echt refrein. In het eerste vers wordt recent een verleden opgeroepen, waarin de zanger zich plotseling in een soort alternatieve werkelijkheid bevindt. Hij is deel van een gemeenschap, gebaseerd op ‘a living creed of gentle love’. De zangmelodie zorgt ervoor dat zijn zinnen telkens in een hoge, hoopvol vragende toon eindigen. Maar in het tweede vers blijkt die andere werkelijkheid slechts een droom te zijn en eindigt iedere zin op een bevestigende, lagere toon.
Toch blijft ‘Hung Up On A Dream’ bitterzoet, tussen hoop en vrees tot het eind. Niet alleen zijn er de onmogelijk ijle achtergrondkoortjes, die de woorden ‘gentle love’ blijven herhalen, er is vooral die laatste constatering: ‘Sometimes I think I’ll never find / Such purity and peace of mind again’. Deze is, geheel tegen de verwachting die de zinnen ervoor gewekt hebben, weer in die vragende toon gezongen. Zelfs in de meest bittere constatering is hoop op iets beters te horen. In de fade-out hoor je die zin terug in de pianomelodie. Eerst twee keer in majeur eindigend, omhoog dus, en dan een derde keer onaf, alsof zelfs de piano het hoofd laat hangen.
En toch. Al weet je na één keer, of zelfs al voor je het liedje kent, hoe het af moet lopen, iedere keer dat je ‘Hung Up On A Dream’ luistert, zul je vallen voor die droom, om hem na drie minuten weer op te moeten geven. Probeer daar maar eens een bierreclame van te maken.
Mag ik je om die reden vragen om The Zombies te koesteren? Juist omdat ze min of meer vergeten zijn, zijn ze aan een eeuwig voortbestaan als hersenloze ondoden ontsnapt. Download Odyssey and Oracle. Koop het niet, ook niet de '40th anniversary' dubbel-CD. Draai het voor jezelf op je iPod, voor je vrienden of voor je lief.
Wat je ook doet, zorg ervoor dat Matthijs van Nieuwkerk er geen lucht van krijgt.
Jeroen van Rooij (1979) debuteerde in 2010 met de roman De eerste hond in de ruimte. Behalve romans schrijft hij ook poëzie, essays en literaturkritieken. Daarnaast werkt hij voor online recensieplatform De Reactor. Hij woont in Amsterdam, in een tent op de overloop. In zijn volgende roman, die Het licht zal heten, schrijft hij één zin (tussen haakjes) over ‘Hung Up On A Dream’.