Een nieuwe aflevering van het samenwerkingsverband tussen hard//hoofd en schrijverscollectief De Jagers. Elke twee weken laten deze jonge dichters en prozaïsten zich inspireren door het thema 'beginnen', met ditmaal een verhaal van Sterre van Rossem.
Het licht
Het licht danst door de kamer en ik moet nu maar eens een keuze maken. Ik vind het lastig uit te leggen waar ik ben. Het lijkt op een huis, maar er is geen buiten. Ik zit in een soort doorsluisruimte. Soms verdwalen er mensen, dan zie ik ze langsgaan, dan lopen ze door de deuren in mijn kamers. Ik zie ze vaak aan het einde van een gang, of ver weg tegen een muur. Mij zien ze nooit; ze lopen door, blind voor de ruimte om hen heen. Ze zijn alles vergeten. Alles.
Kamer komt hier uit op kamer, niets verandert, niets beklijft. Behalve ik dus. Al ben ik hier ook niet werkelijk. Soms hoor ik hier een zingen, of een roepen, of een wanhopig vragen. Ik hoor ook wel eens een naam. Het is altijd dezelfde naam, en ik ben voor het gemak maar gaan geloven dat het de mijne is. Anna. Ik vind het wel een mooie naam. Het heeft iets bijbels, volgens mij was er iemand in de Bijbel die Anna heette. Ik bedoel, het is geen Maria, of Sarah of Judith ofzo. Maar mooi. De naam leest twee kanten op, zoals je wel ziet, en doet me daarom aan Janus denken; de god met twee gezichten, de god van de poorten, deuren, bruggen. De god van de ruimte waar ik ben.
Ik vraag me wel eens af of ik mijn kans gemist heb, met dat licht. Ik vond het een hele ontdekking, dat het licht bestaat, maar in plaats van erin te lopen of wat je dan ook moet doen, ben ik op de grond gaan zitten en bekeek ik het. Het was sterk en het bewoog door de kamers. En op een dag trok het weg. Soms is het er wel weer, in een van de andere ruimtes, voor de andere mensen die hier per ongeluk zijn gekomen. Die vinden dan dat licht en volgen het. En nu denk ik dat ik misschien eens met iemand mee zou moeten lopen. Maar kan dat zomaar? Ik bedoel, zou je zomaar in iemands licht kunnen stappen? Of is dat heel verkeerd? Niemand die je daar iets over vertelt, en het zijn hele werkelijke dilemma’s, laat ik je dat wel zeggen.
Vooralsnog nam ik het zekere voor het onzekere en bleef ik er verre van. Ik ben hier ook wel thuis. De kamers, die altijd hetzelfde zijn en toch ook altijd anders, voelen vertrouwd. Ze voelden altijd al vertrouwd. Daarom ging ik dat licht niet in. Ik zag nog zoveel. In tegenstelling tot die mensen die hier langskomen af en toe, zag ik de muren, en mijn handen en ik herinnerde me een stem, en de kleur groen en de zon op mijn huid en ik wist dat er iets was, een leven vol van wat we voor het gemak geluk en verdriet noemen, en ik was er gewoon nog niet los van. Dat had ik ook niet verwacht. Mijn leven, waar ik me nu eerlijk gezegd steeds minder van herinner, stelde bijzonder weinig voor. Geen wereldschokkende inzichten, geen carrière, geen geld, geen levens gered. Wel een keer een kat, uit de sloot, maar daar kan een mens niet een heel leven op teren, toch? Ik ben wel vaak verliefd geweest, en heb ook iemand getrouwd geloof ik. Getrouwd. Is dat het woord? Dit overkomt me ook steeds vaker. Dat ik woorden heel vreemd vind, dan drijven ze op in mijn hoofd, en dan lijk ik ze voor me te zien en dan ben ik ze ineens kwijt. Ik ben al heel veel woorden verloren hier. Ik zou niet weten welke, zo gaat dat, maar ik weet dat het gebeurt. Ik weet nu eigenlijk ook niet meer over welk woord ik het had... Eigenlijk. Ook een heel raar woord. Zie, daar heb je het al.
Nu zit ik er toch over na te denken mee te gaan met dat licht, van een ander dus. Ik weet niet of het mag, of het moreel is, maar dat zien we dan wel weer. Als het waar is van het licht, zou het ook best eens waar kunnen zijn van een engel met een zwaard. Die zal het me wel vertellen als het niet goed is wat ik doe. Bidden dat het van die hel niet waar is. Ik geloof er niet in, dat scheelt. Maar je weet het natuurlijk nooit zeker. Dat is gewoon zo. Niets is zeker.
Toch vind ik het niet gemakkelijk zomaar te vertrekken. Heel soms vind ik hier een kamer met een raam. In die kamers hoor ik die naam heel helder, en dan loop ik naar het raam en dan kan ik zien. Ik zie ineens, niet de kamer, maar een gezicht, buiten. Niet zo’n vage lichtschim zoals die hier blind ronddwalen, maar een gezicht van iemand van wie ik hield, dat weet ik zeker, van iemand met wie ik… met wie ik... met wie ik was. Hoe die heet, dat weet ik niet. Hoe hij me roept, en of hij me ziet, dat weet ik ook niet. Noch hoe lang hij dat al doet. Maar daarvoor bleef ik steeds.
Ik hoop dat hij het nog een keer wil doen. Het is zo’n machtig mooi moment, om die ander te zien. Maar ik denk dat het tijd is dat ik ga. Voor alles is er een tijd. Dat zei iemand ooit eens. Klinkt heel simpel, maar het is erg waar.
Hij kijkt op de klok; het is iets voor middernacht. Hij legt zijn krant neer en loopt naar het bed in het midden van de kamer en wacht dan tot de klok slaat. De dokters zeggen dat het medisch onmogelijk is, maar hij staat volledig in zijn recht haar hier te houden en niemand hoeft zich ermee te bemoeien. Hier leeft hij voor. Al jaren. Een paar seconden, eens in de zoveel weken. Hij vraagt zich natuurlijk ook wel af of dat een leven is, hij is niet gek. De klok heeft geslagen. Hij zet zijn handen aan de zijkanten van het bed en hangt boven het stille gezicht. Hij brengt zijn mond vlak bij haar oor. Dan fluistert hij een naam.
Sterre van Rossem (1984) is een van de oprichters van collectief De Jagers. Ze debuteerde eind 2010 met haar bundel korte verhalen Een smaak van liefde.