De vakantie begon zoals iedere vakantie. Met een goede voorbereiding. Die goede voorbereiding kwam hier op neer:
Mijn vader opende een paar dagen voordat we zouden vertrekken de zolderdeur, om daar een aantal uren te blijven. We hoorden hem dan een beetje stommelen, of vloeken. Het systeem op zolder dat hij het jaar ervoor, na afloop van de vorige zomervakantie, voor de vakantiespullen had aangelegd, bleek gesaboteerd. Er waren spullen verdwenen, of kapot gegaan. Iedereen wist dat wij, de kinderen, daar voor verantwoordelijk waren, maar mijn moeder voelde zich altijd als enige aangesproken.
Ze riep dan naar mijn vader dat we de vakantie maar moesten afblazen, dat kwam haar sowieso beter uit, dan hoefde ze ook niet al die tassen in te pakken, en boterhammen voor onderweg te smeren.
Reden voor ons, de kinderen, om in huilen uit te barsten.
Ik had mijn taalgids Frans al in mijn tas gestopt, en hoopte deze zomer herenigd te worden met Franse kinderen die ik het jaar ervoor ontmoet had; mijn wereld stortte in als ik die zomer mijn Frans niet zou kunnen bijspijkeren. De tranen sprongen me automatisch in de ogen bij die gedachte. Mijn broertje en zusje waren te klein om te begrijpen wat er precies speelde tussen onze ouders, dus ik versimpelde het conflict voor ze.
Tegen mijn broertje, die jarig zou zijn op vakantie, zei ik:
‘Het ziet ernaar uit dat we niet meer op vakantie gaan, en dat betekent dat je een feestje op je verjaardag ook wel kan vergeten.’
Tegen mijn zusje zei ik:
‘Als we niet op vakantie gaan, brengt mama je nieuwe zwempak en nieuwe slippers denk ik terug naar de Hema.’
Zo gingen we dan op mijn commando voor mijn ouders staan huilen, met lange uithalen, net zolang tot ze de grote voorbereiding weer hervatten.
De dagen voor we vertrokken, verplaatste het systeem op zolder langzaam naar de gang beneden, bij de voordeur. Daar zette mijn vader alle kampeerspullen klaar, in goede volgorde, gesorteerd op gewicht en afmetingen.
Ieder jaar, zodra onze Citroën BX helemaal volgeladen was, en mijn moeder van mijn vader op het laatste moment haar stapel Leon de Winterromans nog had moeten halveren, waren we klaar voor vertrek.
Wij werden in de auto gehesen. Overal waar we keken waren spullen gepropt, onder onze benen, naast ons; we konden onze ouders voorin niet zien. We zouden een lange reis moeten maken, maar we zagen er niet tegenop, want het was ons gelukt. We zouden op vakantie gaan. Meestal moest mijn moeder nog een keer terug, om te kijken of ze het gas had uitgedraaid. Mijn vader lachte dan altijd, tot het moment waarop hij erachter kwam hoeveel tijd dat ons gekost had.
We zouden dat jaar naar Normandië gaan. Normandië is in een keer te rijden, in principe, als je de kinderen op de achterbank niet te veel te drinken geeft, en dus niet vaak hoeft te stoppen voor een WC. We waren al een keer in Normandië geweest, toen hadden we het in twee keer gereden, maar de overnachting was toch een hap uit het vakantiebudget geweest. Deze keer zouden we het in een keer rijden. We konden tot uiterlijk elf uur ’s avonds op de camping terecht, en dat zou volgens mijn vader haalbaar moeten zijn.
Onderweg heb ik veel ruzie gemaakt met mijn broertje en zusje, net zolang tot mijn moeder haar plek voorin aan mij afstond. Mijn broertje trapte daarop een paar keer heel hard in de rugleuning van mijn stoel, zo hard dat ik er de hele vakantie blauwe plekken van op mijn rug had staan. Toen mijn vader die blauwe plekken zag, stelde hij voor mijn broertje op de terugweg niet op de achterbank, maar in de kofferbak te vervoeren. We hebben daar toen over gestemd en uiteindelijk was het mijn broertje zelf die er geen problemen mee had.
Dat is dus niet doorgegaan.
Hoe dan ook, we kwamen te laat aan op die camping. Het was half 1 ’s nachts en de hefboom was al naar beneden. Er brandde wel licht in de receptie, maar daar waren ze onverbiddelijk. Als we nu de tenten zouden opzetten, zou de hele camping wakker worden, met alle gevolgen van dien. We mochten de dag erna terugkomen, vanaf 8 uur ’s ochtends. Dan was ook de campingwinkel al open, en het restaurant, want we zouden tegen die tijd vast honger hebben. En zeker dorst. Dat was het nieuws dat mijn vader ons bracht. Wij hadden in de auto zwijgzaam op hem zitten wachten.
Beeld: Lisa-Marie van Barneveld
‘We zullen naar een hotel moeten’, zei mijn vader, ‘als we nu de tenten niet kunnen opzetten.’
‘Het is pikdonker, we kunnen sowieso geen tent opzetten’, zei mijn moeder.
‘Waarom zijn we dan niet eerder gestopt?’ vroeg ik, en ik had meteen spijt van die vraag.
‘Omdat je moeder het gas nog moest uitdraaien’, zei mijn vader.
‘Omdat ik van je vader mijn stapel boeken opeens moest halveren’, zei mijn moeder.
In het dorp was er nog een hotel waar we terecht konden. Hotel de la Poste heette het. Het zag er een beetje zwartgeblakerd uit aan de voorkant. Er deed iemand open met een sigaret in zijn mond. Als je goed keek zag je dat hij de sigaret in een gat waar eigenlijk een tand hoorde, geklemd had.
Hij had nog precies twee kamers, een voor mijn ouders en een voor mijn broertje, zusje, en mij. Wij moesten dan met zijn drieën in een tweepersoonsbed, maar we waren klein, en wilden niets liever dan met zijn drieën in een tweepersoonsbed.
Mijn vader nam de sleutels in ontvangst en bracht ons naar de kamers.
‘Dit ga ik niet doen’, zei mijn moeder. ‘Ik doe hier geen oog dicht.’
‘Wat bedoel je?’, vroeg mijn vader.
‘Die man drukt straks die sigaret uit in zijn kussen en dan fikt het hele hotel af’ zei ze, terwijl ze begon te huilen.
Wij, de kinderen, begonnen ook te huilen. Ik omdat ik nog nooit een hotelkamer zonder ouders had gehad en nu weer niet, mijn zusje omdat ze dacht dat er brand was uitgebroken, en mijn broertje zag alsnog zijn verjaardagsfeestje in het water vallen.
‘Laten we in godsnaam gaan slapen’, schreeuwde mijn vader nu. Maar mijn moeder was niet over te halen.
Mijn vader bracht de sleutels terug naar de man van het hotel en reed ons terug naar de parkeerplaats van de camping. Daar hebben we geslapen tot we wakker werden omdat het licht werd, en onze nekken stijf waren. De Franse kinderen van het jaar ervoor heb ik er niet gezien, we hebben wel mijn broertjes verjaardag gevierd, binnen, in de kantine van de camping, want het regende de hele dag. Het regende volgens mij de hele twee weken. En elke keer als we in het dorp langs Hotel de la Poste reden, zei mijn vader:
‘Kijk, het staat er nog.’