Vorige week onderzocht Ida Hondelink in deel 1 van dit essay waarom fantasy als volwassen literair genre zo ondergeschikt is in Nederland. Het perenlied van Joost Oomen en De 13 ½ levens van kap’tein Blauwbeer van Walter Moers lieten zien: fantasy is niet altijd kinderlijk, zweverig of onserieus. Sterker nog, fantasy kan juist heel goed werken als het volwassen en gegrond is. In dit tweede deel onderzoekt Ida de complexe verhouding tussen de ‘nuchtere’ Nederlandse cultuur en fantasy. Druist fantasie eigenlijk wel zo tegen onze natuur in als we denken? Hoe is dat eigenlijk mogelijk, als we tegelijkertijd zo van fantasy houden?
In het rijtjeshuis waar ik opgroeide ging ik zo nu en dan op zoek. Ik hoopte op een portaal naar Narnia, maar vond de oude linnenkast op zolder. Je kon een zijpaneel wegduwen en een piepkleine muffe ruimte inkruipen. De klanken van het huis; de krakende houten trap en mijn vaders voetstappen, vielen op nieuwe oren. Ze transformeerden, werden de geluiden van een slapend spookschip en een geweldig monster met gigantische poten. Het maakte niet uit dat het niet naar Narnia leidde. De linnenkast was een gat in de realiteit. Het was magie genoeg.
Als je me als kind had gevraagd wat ik later wilde worden, had ik geantwoord: een fee. Als je het me als tiener had gevraagd, had ik gezegd dat ik het niet wist, maar had ik stiekem gedacht: een heks. Als je het me nu zou vragen, zou ik iets zeggen wat realistisch en verstandig klinkt, maar eerlijk gezegd zou ik me nog steeds niet op mijn woord geloven. De liefde voor een onzichtbaar soort magie zou tegelijk met mij opgroeien. Ik zou fantasy gaan schrijven voor volwassen, hoewel ik nog wel constant te maken zou hebben met opmerkingen als ‘wat ben jij in touch met je innerlijke kind’ en ‘er zitten wel een beetje veel scheldwoorden in voor een jeugdverhaal…’. Of, de allerergste: ‘Fantasy? Maar daar zijn Nederlanders toch veel te nuchter voor?’
Nedermagie
Ik keerde pas terug naar de linnenkast toen het later was en ik iets was geworden – een schrijver. Ik weet eigenlijk niet wat ik er zocht, maar ineens zat ze daar. De heks die ik later wilde worden. Haar ogen waar het hele bos in zat. Ze vertelde me verhalen, niet dat ze daar heel goed in was. Ze was lomp en kortaf en rolde elke keer dat ik doorvroeg met haar ogen. ‘Jij snapt er ook niets van hè?’ Het waren Nederlandse volksverhalen, over witte wieven, moerasvrouwtjes en geneesvrouwen die er precies uitzagen als zij zelf, wat ik niet tegen haar durfde te zeggen.
‘De Nederlandse cultuur’ is als begrip niet te definiëren. Ook is het niet per se relevant. Maar het beeld dat wij erbij hebben wel. Dat is doorgaans nuchter, direct en pragmatisch: waarden die allen tegengesteld lijken aan fantasie. Dit terwijl onze geschiedenis, en de Europese geschiedenis, vol zit met magie. De heks die ik later wil worden vertelde me over feeën, aardmannetjes, korengeesten en kabouterkoningen. We vroegen elkaar dezelfde vraag: ‘Waar zijn de verhalen verdwaald geraakt?’
Tegenwoordig kijken we met schaamte terug op onze geschiedenis van religie, sprookjes en magie als wijsbegeerte
In de heidense periode van Nederland kende magie vele vormen. Zo waren er heksen en wonderdokters, maar ook magie die alledaagse mensen beoefenden. In de overgang naar het christendom kwamen daar heiligen en duivelbanners bij, maar geleidelijk werden alle magievormen door de kerk gezien als bijgeloof of ketterij. De zestiende en zeventiende eeuw bracht de grote heksenvervolgingen met zich mee, hoewel het dodenaantal in Nederland tot 250 beperkt bleef. Vlak daarna kwam de achttiende-eeuwse verlichting, die op haar beurt weer korte metten maakte met de kerk als kennisbron. De wetenschap begon in plaats daarvan centraal te staan. Rationalisering en ontkerkelijking gingen opnieuw gepaard met een grote afkeer voor al het magische.
Volksverhalen waren nu misleidend, dom of onzinnig. Tegenwoordig kijken we met schaamte terug op onze geschiedenis van religie, sprookjes en magie als wijsbegeerte. We kunnen niet geloven dat onze voorouders ooit zo dom konden zijn dat ze dachten dat feeën, aardmannetjes en heksen echt bestonden. Hierin ligt dus de bron van ons ongemak bij magie: het is niet waar, dus is het belachelijk. Fantasyverhalen zijn onrealistisch, en daarom onintelligent en onserieus.
Op aanraden van de heks die ik later wilde worden besloot ik nog eens, net als vroeger, in mijn huis op zoek te gaan. Dit keer niet naar schatten, maar verhalen. In het huis dat ik zo goed kende, waarvan ik wist dat ik het nog maar nauwelijks had ontdekt. Ik vond giechelende veldmuisjes in de riolering, aardmannetjes die klaverjasten onder de vloerplanken en een uitzonderlijk brutale kabouter in mijn keukenkastje die zo nu en dan een van mijn favoriete mokken over de rand duwde. Ze hadden allemaal zo hun redenen. ‘Scherven brengen geluk.’ Of ‘beter een goede onderbuur dan een verre vriend.’ Ineens zat mijn schrijfwerk vol wezens uit volksverhalen met Oudhollandse wijsheden die bij nader inzien nergens op sloegen. De etters waren vergelijkbaar met badkamerschimmel, onkruid of een gapend gat in de klamboe. Het was doodvermoeiend. Ik besloot ze allemaal te laten blijven, geïnspireerd op één fantastisch boek.
Waarom waarheid?
In de Finse roman De jacht op het snoekje, geschreven door Juhani Karila, is Elina Ylijaako vervloekt om jaarlijks terug te keren naar haar geboortedorp om in het einde van de zomer, elk jaar, het snoekje te vangen. Kunstzinnig onopvallend komen angstaanjagende monsters uit Finse volksverhalen ten tonele in dit boek. Ze komen rustig opdagen na een stuk of vijf hoofdstukken zonder ook maar iets te veranderen aan de schrijfstijl. Door de twee hoofdpersonages worden ze ontmoet met alles behalve de verwondering die je als lezer ervaart.
Voor Janatuinen, een stadse detective die naar het dorpje afreist om een moord te onderzoeken, is het wel even schrikken wanneer er een twee meter lange haarbal voor haar neus staat en een schipper tegen haar zegt ‘Komaan, hij wil alleen even varen. Neem hem nou gewoon maar mee.’ Compleet overdonderd herhaalt ze de woorden van haar mentor in haar hoofd. Overal in meegaan. Bij elk opeenvolgend monster dat op haar pad komt, gaat ze simpelweg even langs de weg zitten en steekt ze een sigaret op, voordat ze verder gaat. Haar hoofdpijn is leesbaar.
Voor magie moet je respect en een beetje kennis hebben, en je moet er vooral niet te veel mee klooien
Voor Elina, die in het dorpje geboren en getogen is, is het allemaal bekend terrein. Het magische is voor haar als de natuur, en dan niet zozeer het moment waarop je op een prachtig uitkijkpunt staat, maar eerder het moment dat je in een Gronings bos onder de muggenbulten zit. Voor magie moet je respect hebben, een beetje kennis, en je moet er vooral niet te veel mee klooien. De wezens zijn eerder irritante obstakels dan echt iets indrukwekkends.
Over de oprechte manier waarop volksverhalen in dit boek worden neergezet raak ik moeilijk uitgepraat. Ze worden niet geromantiseerd als een wonderlijke wereld om in te verdwijnen, maar tegelijkertijd zijn ze indrukwekkende en krachtige narratieve drijfveren. Het hoort gewoon bij de wereld die er al is. Als er een hert met engelenvleugels je auto steelt kan je daar hoogstens iets over zeggen als ‘‘t ken vriezen, ‘t ken dooien’. De dorpelingen vertellen elkaar constant mythes en delen zo een levenswijze. Nuchterheid is zo onlosmakelijk verbonden met de fantasie. Het is juist dat we in een prachtige, gestoorde, chaotische, wonderlijke wereld kunnen leven en alleen maar zeggen: ‘Tja. Zo is ‘t.’
In het langzame proces van verlichting zijn we iets kwijtgeraakt wat in De jacht op het snoekje nog volop in leven is. Deze ontwikkeling omschreef Max Weber, een van de grondleggers van de sociologie, in 1919 als ‘de onttovering van de wereld’. De verlichting gaf ons wetenschap, objectiviteit en rationaliteit, maar we verloren de zingeving die magie en het geloof ons altijd hadden gebracht. De uitspraak van Descartes, ‘cogito ergo sum’, cementeerde ons denken als de definitie van ons mens-zijn, en spiritualiteit, zingeving en sociale verbintenis werden tweederangs begrippen.
Hoewel de verlichting natuurlijk een ontzettend belangrijke ontwikkeling voor ons algemeen welzijn heeft betekend, vind ik het eigenlijk sowieso nogal een vreemd verhaal. Blijkbaar leefden we daarvoor allemaal in het donker, verzonnen we elfjes, kabouters en heiligen zodat we nog maar iets van de wereld snapten, totdat iemand een lampje aanknipte en het ineens allemaal onzin bleek te zijn. Onderschatten we onze voorouders daarmee niet nogal? De rationalisering van de samenleving stelde waarheid vast als de grootste waarde, maar waarom meten we de geschiedenis aan diezelfde maatstaf? Valt er niet veel meer te zeggen voor verhalen, en het geloven in die verhalen, als cultuuroverdracht, sociale connectie en persoonlijke zingeving? Waarom gaan we ervan uit dat iedereen net zo’n gestoorde obsessie had met objectiviteit als verlichtingsfilosofen?
En ik wéét dat geen van ons dom was. Er waren redenen voor onze rituelen
Ik moet denken aan mijn opa, die zijn hele leven lang konijnen per dozijn aan de andere kant van het Twentekanaal uitzette omdat hij ervan overtuigd was dat de moestuin zo onaangetast zou blijven. En in de auto dacht hij dan aan zijn opa, die op zijn tachtigste verjaardag besloot een heel varken van het spit te eten en vervolgens daaraan doodging. En zijn laatste gedachte moet aan zijn bet-over-over-over-overgrootmoeder zijn geweest, die een heks was in een tijd dat kruiden deden wat medicijnen nog niet konden. En ik wéét dat geen van ons dom was. Er waren redenen voor onze rituelen. We waren meer dan alleen maar een denkend hoofd.
De brug
Bij de sloot in de achtertuin van mijn huis besluit ik een brug te bouwen. Ik hoef hem niet echt te bouwen gelukkig. Terwijl ik fantasy schrijf, tast ik de brug af tussen mezelf en mijn verlangen naar escapisme. Steeds meer voel ik dat het van stevig hout is gemaakt, door een goede timmeraar en in een uitstekend bouwjaar. Terwijl ik de ruimte verklein durven steeds meer mensen over te springen: opa’s, vaders en basisschooljuffen. Ze infecteren mijn fantasie met hun nuchterheid en dat voelt als een synthese van mezelf. Ik kan ontsnappen naar die wereld, maar ik mag mijn cultuur met me meenemen.
Het is denk ik niet zo dat Nederland ontheemd is geraakt van zijn fantasie. Uit het artikel ‘Verzin eens iets geks’ van George van Hal kunnen we zelfs het tegendeel opmaken; Maar liefst 23% van volwassen Nederlanders noemt fantasy en sciencefiction als lievelingsgenres. Toch zijn die cijfers niet terug te lezen in de huidige literaire wereld. Die spreekt tot ons in een kinderstem of met een tong en hart die ons vreemd zijn. De aanname dat dit van nature zo is, wordt snel gemaakt. Maar onze volksverhalen bewijzen dat onze cultuur historisch gezien meer dan genoeg fantasie kent. Wat mij betreft mogen we hier trotser op zijn, zeker gezien dat in tegenstelling tot zo veel dingen in de Nederlandse geschiedenis is. We mogen de fantasie van onze voorouders, en die van onszelf, serieuzer bekijken. Zonder schaamte.
Zo nu en dan, als je ’s avonds laat over de brug loopt, hoor je het gelach van jonge vrouwen en spartelende vissenstaarten. Altijd als je kijkt zal het wateroppervlak doodstil zijn. Je vraagt je af of er wel eens iemand van de brug gevallen is. Of ze konden zwemmen. Of dat ze verdronken. Hoewel de sloot er niet diep genoeg voor is, weet je het antwoord ineens zeker. Je eigen lach die volgt is een echo, van iedereen die voor je kwam.
Ida Hondelink is schrijver en performer. Haar gedichten, essays en toneelteksten gaan over thema's als vrouwelijkheid, activisme en vriendschap, en zijn altijd een zoektocht naar bevrijding en heling. Fantasie en kwetsbaarheid vormen de leidraad voor haar stijl, zowel op papier als op het podium. In de zomer van 2023 stond ze op het festival Dichters in de Prinsentuin en won ze tevens de jaarfinale van de U-slam. Ze studeerde Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de UvA en studeert momenteel Writing for Performance aan de HKU.
Eef Stalman is een illustrator die op een intuïtieve manier te werk gaat en vaak persoonlijke ervaringen op een poëtische en suggestieve manier verbeeldt. Door een verhaal vanuit iemands beleving te vertellen, hoopt ze mensen mee te nemen in haar werk, ze te ontroeren. De organische vormen en de rust van de natuur spelen een grote rol in Eefs werk. Ze wil de stilte vangen in vluchtige tijden, steeds zoekende naar een moment van verstilling.