Bijna een kwart van de Nederlandse volwassenen leest het liefst fantasy of sciencefiction. Toch verschijnt er bijna geen Nederlandstalige fantasy. In dit eerste deel van een tweeluik onderzoekt Ida Hondelink waarom fantasy als volwassen literair genre zo ondergeschikt is in Nederland.
Mijn vader leunt voor de zoveelste keer met zijn ellebogen tegen de houten spijlen van mijn hoogslaper en slaat De hobbit open. Hij was koppig genoeg om deze houding elke avond een kwartier lang vol te houden, net zo lang totdat de gehele Lord of the Rings-trilogie mijn hoofd in was gekropen. Ik ben grootgebracht op voorleesverhalen. Het verhaal gaat dat Tonke Dragt Een brief voor de koning schreef om haar middelbare schoolklas geconcentreerd te houden tijdens het tekenen. Ik weet niet of dat waar is, maar ik kies ervoor om het toch te geloven.
Het voelt wel anders, De hobbit en de brief. Ik kon mezelf zowel in Lyra uit Het gouden kompas herkennen als in Stach uit Koning van Katoren. Maar als ik met Stach op avontuur ging, deed ik dat toch altijd in de stem van mijn kleuterjuf. Dan zat ik op de een of andere manier tegelijkertijd op de sprookjesachtige stoel van Stellingwoude én op de ingedeukte, tien jaar oude zitzak in de hoek van de kleuterklas, die tegen alle natuurwetten in de meest comfortabele slaapplek ter wereld was. Terwijl de zon het laatste beetje frambozenlimo in mijn plastic bekertje verdampte en ik het inademde, begon ik dan over mijn moeder te dromen. Hoe zij net zo magisch voelde.
Misschien is het niet gek dat de fantasieën van mijn moedertaal, hoewel ik ze niet meer of minder liefheb dan de Engelse werken, toch warmer voor me aanvoelen. De held praat immers net zo plat als mijn buurjongen en de grijze tovenaar geeft dezelfde wijsheden als mijn basisschoolconciërge, die altijd een koelkastplank vrijhield voor pakjes sap om aan gevallen kinderen te geven. In elk genre zijn oorspronkelijk Nederlandse werken anders dan Engelse. Ze komen voort uit een andere cultuur en hebben daardoor andere thema’s, andere mensen en een andere interne logica. Daarom is het juist zo opvallend dat oorspronkelijk Nederlandse fantasy in de volwassen literaire wereld grotendeels ontbreekt.
In het artikel ‘Verzin eens iets geks’ pluist journalist George van Hal dit mysterie uit. Maar liefst 23% (!) van volwassen Nederlanders geven aan dat fantasy en sciencefiction hun lievelingsgenres zijn. De vraag waarmee hij zijn artikel opent, is een die ik mezelf dan ook steeds vaker stel: ‘Waar blijft de vaderlandse tegenhanger van Tolkien of Asimov?’
Literaire Fantasie
‘Aan onze opvoeding ligt dat niet.’ stelt van Hal. Onze jeugdliteratuur zit vol fantasievolle verhalen, van Kruistocht in spijkerbroek tot De Griezelbus. Maar bij de overgang naar volwassenheid komt de Nederlandse nuchterheid toch om de hoek kijken. Van Hal citeert fantasyauteur Martijn Lindeboom als hij zegt: ‘Daar geldt toch: als je normaal doet, doe je al gek genoeg.’ Gelijk denk ik dan dat deze discrepantie niet alleen iets van doen heeft met het volwassen worden zelf, maar vooral ook met de Nederlandse cultuur.
Toen ik zelf op de leeftijd kwam dat ik me ging schamen in de young-adultsectie, begon ik romans, filosofie-, en uiteindelijk (wellicht uit wanhoop) zelfhulpboeken in te slaan. Allen bleven onverslonden op mijn nieuweboekenstapeltje liggen. Toen ik me op een regenachtige zaterdag nostalgisch voelde en Percy Jackson weer eens opensloeg, kwam mijn leesliefde in sneltreinvaart terug. Zondagavond was ik halverwege boek twee. Ik realiseerde me dat mijn houding een stuk kinderachtiger was dan de boeken die ik graag las. Die zaten namelijk net zo vol met alle serieuze, intelligente levensthema’s die ik met veel tegenzin in ‘volwassen’ boeken aan het zoeken was.
Sommige verhalen kunnen niet zonder symboliek, fantasie en poëzie
Natuurlijk zijn er ook thema’s en verhalen die in kinder- en youngadultboeken minder goed of niet besproken kunnen worden. In Het Perenlied verkent Joost Oomen dergelijke thema’s: seks, liefde en hoe te vechten tegen de inperkingen daarvan. Het Perenlied is ook een ode aan de vrolijkheid, waarin we het leven van de Bietenkoningin volgen: hoe zij zwemt met roze dolfijnen, masturbeert met fruit en verliefd wordt op een jongen, en in alles hoort zij het perenlied rinkelen, en dat is de grote zoektocht. De taal van Oomen is zacht, poëtisch en transporterend naar iets als een intuïtieve leeservaring.
De seksuele handelingen in Het Perenlied worden niet op een letterlijke wijze omschreven. Ook al ontstaat de bietenkoningin bijvoorbeeld doordat haar vader in een pan met drie bieten klaarkomt, worden woorden als klaarkomen, masturberen of rukken hierbij absoluut niet gebruikt. In een interview met cabaretier Arno van Heyden legt Oomen uit dat hij niets tegen dit soort woorden heeft, maar dat hij ze in de context van zijn boek wel erg onpoëtisch vindt. ‘Ik zocht naar originele manieren om zo’n proces te omschrijven.’ De letterlijke taal maakt het voor hem dan ‘klein, en misschien zelfs een beetje lomp.’ In plaats van platte taal gebruikt Oomen dus liever wat ik persoonlijk zijn fantasie zou noemen. Niet om anders te doen, maar omdat al het andere een verkeerd verhaal zou hebben verteld. Sommige verhalen kunnen dus niet zonder symboliek, fantasie en poëzie. Het Perenlied en de taal die Oomen uitkiest, is daarom een geweldig argument voor het gebruik van fantasie als het gaat over volwassen thema’s.
Ondanks de rijke fantasie van Het Perenlied is het technisch gezien geen fantasy, maar magisch realisme. Hoewel binnen beide genres sprake is van fantastische elementen, zijn deze bij magisch realisme meer een aanvulling op de werkelijkheid, waar ze bij fantasy een heel eigen wereld vormen. In de gesprekken over dit boek wordt dat onderscheid ook duidelijk. Het Perenlied is geen fantasy, maar poëzie. Het is geen meeslepend avontuur vol lieve, zachte taal, maar een ‘nogal vreemd verhaal’, dat iets unieks inbrengt in een verder alledaagse literaire wereld. Het is gezien Oomens achtergrond in de poëzie ergens heel logisch dat het boek zo omschreven wordt, maar toch rest mij een vraag. Waarom mag een boek over een bietenmeisje dat fruit hoort zingen wél in de literatuurafdeling, en een boek over draken en ridders niet? Een antwoord op deze kwestie zou om een heel extra essay vragen, dus voor nu zal ik het hierbij laten. Maar in mijn ogen is Het Perenlied dus al deze dingen: fantasy en poëzie, vreemd en meeslepend, een avontuur en een verhaal.
Doe eens gek
Nadat ik mijn liefde voor fantasy had herontdekt zou het niet lang duren voordat ik over dezelfde steen struikelde. Ik begon op mijn tweeëntwintigste aan een schrijfopleiding en was het hele eerste halfjaar alleen maar in een staat van ‘onder de indruk’. Ik moest dingen schrijven die in dit wereldje pasten, vond ik. Iets maatschappijkritisch, over ‘echte mensen’. Of nee, juist iets absurdistisch, dat is pas echt interessant. ‘Blijf dicht bij jezelf!’ zegt iemand, en ik ga schoorvoetend over mijn leven schrijven. Ik zat zo verwikkeld in de tweestrijd van stromingen dat ik niet eens doorhad dat ik het allemaal verschrikkelijk vond.
Halverwege het jaar ging ik heel diep nadenken over plezier. (Doorgaans niet de beste manier om er meer van te krijgen, maar goed.) Als ik het bij mezelf naging, voelde fantasy een stuk dichter bij me dan alles wat ik tot dan toe had geschreven. Magie is onderdeel van mijn opvoeding en achtergrond en nog belangrijker: ik vind het leuk! Dus liet ik de ‘echte’ wereld achter me en stapte mijn eigen wereld in. Ik schreef het eerste verhaal waar ik mezelf in terug kon lezen. Het ging over een heks en haar lot op de rug van een gigantische oerwalvis met benen.
Het lot is eerder een soort onhandigheid waar je niet aan ontkomt
Sinds die tekst verschijnt er een heks in bijna elk verhaal dat ik bedenk, of ik haar nou uitgenodigd heb of niet. Ze loopt zo door de deur die ik toch echt op slot had gedaan, gaat zitten en begint in mijn pannetje te roeren. Ze klaagt luidkeels dat ik veel te weinig zout heb gebruikt. Als ik probeer uit te leggen dat te veel zout slecht is voor je gezondheid, zegt ze: ‘Nonsens! Vieze dingen eten is slecht voor je gezondheid!’ Ik zucht en knik, en schrijf haar zoals ze geschreven wil worden: in een haat-liefdeverhouding met de natuur en sprekend met de gewortelde wijsheden van mijn oma’s.
Ik vraag me af of ze zich aangesproken zou voelen door ‘als je normaal doet, doe je al gek genoeg.’ Eigenlijk betwijfel ik ondertussen ten zeerste of normaal doen en magie elkaar überhaupt wel uitsluiten. En er is niets dat dat beter illustreert dan de Duitse roman De 13 ½ levens van kap’tein Blauwbeer, geschreven door Walter Moers. Een boek vol typografische uitspattingen, rare wezens en bijbehorende tekeningen die door Moers zelf zijn gemaakt. De eerste zin van de achterflap luidt dan ook: ‘Zoveel geks viel er in tijden niet te lezen!’ Ondanks de alwetende achterflap is de thematiek van dit boek doorgaans vrij nuchter. Zo is het lot een belangrijk thema, maar de manier waarop het omschreven wordt, is niet episch of dramatisch.
Het lot is eerder een soort onhandigheid waar je niet aan ontkomt. Iets als belastingaangifte doen. Het meest poëtische wat erover gezegd wordt is: ‘Het leven is te kostbaar om het aan het noodlot over te laten.’ Een ander voorbeeld: Blauwbeer als verteller schaamt zich vaak als zijn jongere zelf lui of melodramatisch wordt. Soms weigert hij zelfs om er verder over te spreken. Ook de tientallen andere wezens in de wereld van Zammonië hebben een bepaalde nuchterheid om zich heen hangen. Ze worden niet omschreven als goed of slecht, maar als mooi of lelijk. Voor sommige wezens is die lelijkheid zielig en voor sommigen is de schoonheid onverdiend. Ze zijn irritant of aangenaam, in plaats van duister of puur. Een recensie uit de krant Die Zeit omschrijft dit als volgt: ‘De Blauwbeer roman is Tolkien zonder goed en kwaad.’
De 13 ½ levens van kap’tein Blauwbeer is dus bij uitstek een boek wat qua thematiek niet ‘gek’ doet. Daarentegen, het is doordrenkt van dezelfde nuchterheid, soberheid en bescheidenheid die we met Nederland associëren. Het is een fantastische avonturenroman, zonder dat de thematiek van het dagelijks leven overstegen of vergeten wordt. De West-Europese cultuur is in alles te lezen. Het perfecte voorbeeld dus van hoe jammer het is dat Nederlandse uitgeverijen zo veel sneller een vertaling van een Engels fantasyboek publiceren dan een oorspronkelijk Nederlands werk.
Een ondiepe sloot
Ik ben opgegroeid in een rijtjeshuis met een tuin met een sloot eraan. Op de eerste zomerdag ga ik aan de rand zitten en duw ik mijn voeten onderwater. Ik denk aan kreeften, grote slijmerige alen en andere zeemonsters en probeer me daar niets van aan te trekken. Als klein meisje zag ik ooit dat mijn haar groen werd in een chloorzwembad en ik vond dat dat leek op zeewier. Ik vertel mezelf dat als ik ooit zal verdrinken, ik wakker zal worden als een zeemeermin en opnieuw zal mogen beginnen. Ik duw mijn voeten iets dieper in de sloot, tot ik een dikke, zachte slijklaag tussen mijn tenen voel.
Wat betreft magie kan er eigenlijk maar één advies gegeven worden: je moet erin geloven
Ik heb gemerkt dat mijn gefantaseerde verhalen doorgaans meer over me verklappen dan een autobiografie zou doen. Mijn fantasie heb ik leren koesteren, niet als iets kinderlijks of zweverigs, maar als iets met een oereigen zeggingskracht. In de literaire wereld mis ik het nog, die liefde voor fantasy waarvan ik weet dat veel Nederlanders die met me delen. Er is wat mij betreft niets mis met de nuchterheid en pragmatiek van de Nederlandse cultuur, maar wellicht kunnen we er af en toe een eigenwijze heks naast zetten, en dan toegeven dat zij ook best wel een beetje gelijk heeft. Of we kunnen ons er zo nu en dan bij neerleggen dat een bietenmeisje en een blauwe beer op zo’n manier tot de verbeelding spreken, dat een man van middelbare leeftijd met een burn-out gewoonweg niet kan.
Daarbij is het overigens nog wel een zoektocht waard om na te gaan hoe het kan dat zo veel Nederlanders dan toch fantasy en sciencefiction als lievelingsgenres hebben. Eén blik op de volksverhalen uit onze geschiedenis verraadt al dat wij überhaupt niet zo cultureel verwijderd van fantasie zijn als wij misschien denken. Een eigenwijze heks is ons helemaal niet zo vreemd.
Wat betreft magie kan er eigenlijk maar één advies gegeven worden: je moet erin geloven. Daarin denk ik dat uitgeverijen een goed voorbeeld kunnen zijn: door oorspronkelijk Nederlandstalige fantasy te publiceren, óók voor volwassenen, en óók in een hoogwaardige literaire context. En dan kunnen we gewoon blijven schrijven over ‘de echte wereld’ van Nederland. Maar als ik dan over een sloot schrijf, doe ik dat het liefst zodat er nog zeemeerminnen in passen.
Volgende week vrijdag lees je in het tweede deel van dit essay over de verhouding tussen de 'nuchtere' Nederlandse cultuur en fantasy. Druist fantasie eigenlijk wel zo tegen onze natuur in als we denken?
Ida Hondelink is schrijver en performer. Haar gedichten, essays en toneelteksten gaan over thema's als vrouwelijkheid, activisme en vriendschap, en zijn altijd een zoektocht naar bevrijding en heling. Fantasie en kwetsbaarheid vormen de leidraad voor haar stijl, zowel op papier als op het podium. In de zomer van 2023 stond ze op het festival Dichters in de Prinsentuin en won ze tevens de jaarfinale van de U-slam. Ze studeerde Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de UvA en studeert momenteel Writing for Performance aan de HKU.
Eef Stalman is een illustrator die op een intuïtieve manier te werk gaat en vaak persoonlijke ervaringen op een poëtische en suggestieve manier verbeeldt. Door een verhaal vanuit iemands beleving te vertellen, hoopt ze mensen mee te nemen in haar werk, ze te ontroeren. De organische vormen en de rust van de natuur spelen een grote rol in Eefs werk. Ze wil de stilte vangen in vluchtige tijden, steeds zoekende naar een moment van verstilling.