We zijn op het koude en winderige platteland van Zuid-Korea in het stadje Gyeongju. Het straatbeeld wordt bepaald door een grote trommelende muis, neonlicht en voor ons staat een kom pingpongballensoep en een bakje gefermenteerde kool. Over surrealisme en eenzaamheid en een zoektocht naar geluk.
De Mongoolse ijswind, die eerst ook China tot ver onder het nulpunt bevriest, heeft alle inwoners van het Zuid-Koreaanse dorp Gyeongju hun huizen ingejaagd. Tussen de negende en dertiende eeuw was het plaatsje de hoofdstad van het machtige Silla-koninkrijk, maar daarna is het vrijwel volledig verwoest. Wat rest zijn metershoge grafheuvels die als puisten op het gelige landschap staan, een stapeltje stenen die een observatorium voorstellen en een museum met een leeg wit bord waarboven het woord ‘information’ staat. De rest van het dorp is van recenter datum. Dat deel van Gyeongju is een surrealistisch Koreaans lampjesfeest vol Hello Kitty-achtige eettentjes, een straat die ‘Street of Hangover Soup restaurants’ heet en waar verderop, in een verlaten winkelgebied, tussen een overdaad aan in- en uitfadende neonbakken, een gigantische trommelende muis staat - vermoedelijk om de voor de kou vluchtende bewoners naar binnen te lokken.
Ik zit in een restaurant achter een bord dampende soep met spierwitte, onwaarschijnlijk ronde balletjes, met daarnaast een bakje gefermenteerde kool. Ik ben tot het bot verkleumd en mijn voeten doen pijn. Buiten waaien sneeuwvlokjes tegen de ruit waardoor hier, ondanks de massief roze balken en tafels, een onwerkelijke kerstsfeer hangt. Koreaanse popmuziek schalt door de zaal. Op twee verliefde tieners na is het hier leeg. Naast wat halve woorden tegen de bediening van restaurants en guesthouses, heb ik al dagen geen woord meer gesproken. In dit land ben je als blanke namelijk een Amerikaan tot het tegendeel is bewezen, en alle Amerikanen zijn grofgebekt, gevaarlijk, hebben geslachtsziektes en kunnen beter vermeden worden. In de winter zijn hier bovendien nauwelijks toeristen.
Neonledigheid
De stilte is mij tot nu toe prima bevallen, maar in deze door alles en iedereen verlaten neonledigheid voel ik opeens de behoefte mijn verbazing te delen. Ik wil lachen. Ik wil het met iemand op een zuipen zetten en zwalkend door de vrieskou lallen. Ik wil met iemand terugdenken aan de bevroren grachten van Amsterdam, aan de boerenkool met worst, aan het schaatsen op slootjes tussen weilanden, de gehaaste zakenmensen, de files, de politiek. Aan alles eigenlijk, als het maar een ontsnapping biedt aan de voortdurende stilte, aan de steeds grotere ontheemding.
Natuurlijk, ik kan op zoek gaan naar andere mensen. Dé gelegenheid om anderen te ontmoeten is de jeugdherberg. Wie er wel eens als rugzaktoerist - met de Lonely Planet in de aanslag = op uittrekt kent het fenomeen. Voor alle anderen: het is een plek waar bezwete mensen, die al maanden onderweg zijn, ongeschoren samenkomen in afgetrapte slaapzalen en waar het heilige der heiligen een gemeenschappelijke ruimte is. Je kunt er verhalen uitwisselen, instantnoodles bestralen en je klem zuipen. De jeugd is er voornamelijk uit op feesten en geslachtsverkeer, waardoor er een permanent hormoon-, zweet-, karton- en bieraroma hangt. Een onmisbare ervaring, maar je moet er voor in de stemming zijn en bovendien trekt een moderne backpacker toch vooral naar plekken waar het warm en comfortabel is. Tot gisteren was ik de enige gast in het adembenemend mooie Sa Rang Chae Guesthouse. Een traditionele Hanok en rugzaktoeristwalhalla – de lokale vervanger van de jeugdherberg - met authentieke maar Spartaanse Ondol-kamers: klapperende houten deuren met ijzig grote gaten, een flinterdun matje, gloeiendhete vloerverwarming waardoor je buik peentjes zweet en je rug bevriest, geen ramen, schimmelige muren, laag plafond, bevroren badkamertje en in de verlaten gemeenschappelijke ruimte hangt een heimwee-opwekkende poster van Ajax aan de muur.
Bevlekt met geschiedenis
Ik verhuisde vanochtend dan ook – op zoek naar warmte en een écht bed - naar een Love Motel, dat door de reisgids als volgt werd aangeprezen: if your idea of a romantic getaway includes battery operated devices, this is it. Het Love Motel huur ik per uur, de receptie bestaat uit een piepklein gaatje waar twee verveelde en gelakte handen geld aannemen en een sleutel teruggeven en waar even verderop foto’s van vrouwen met telefoonnummers hangen. Op de muurgrote LCD-tv in de mierzoete slaapkamer is een televisiekanaal waarop meisjes zich uitkleden, pixelblokjes over wat ongezien moet blijven, met een telefoonnummer eronder. Een Love Motel wordt vooral gebruikt door zakenmannen en hun – al dan niet betaalde - minnaressen. Er is een discrete parkeerplek op de begane grond met een hoesjesdispenser zodat je je nummerbord kan bedekken. Reizigers zoals ik overnachten hier omdat het de enige plek in de omgeving is die in de buurt komt van de westerse standaard. De kans op een waardevolle ontmoeting is er natuurlijk nihil en een gemeenschappelijke ruimte is, godzijdank, niet aanwezig. Ook denk ik de hele tijd aan wat er allemaal in het kingsize bed gebeurde voordat ik het huurde. Het is comfortabel en schoon, maar bevlekt met geschiedenis.
Zo komt er elke reis een moment dat ik mijzelf en de eenzaamheid vervloek. In dit restaurant, boven mijn kom pingpongballensoep – waarvan ik maar niet durf te proeven. Maar ook eerder vandaag toen ik in het Love Motel met argusogen de zee van elektronische apparaten bekeek en in de lege winkelstraat, bij de reuzenmuis die stug doorging met trommelen. De eenzaamheid achtervolgde mij toen ik uren door de bevroren steegjes struinde, het ijs zag kruien in eeuwenoude vijvers, toen niemand Engels sprak, toen de onbestemde soep met een knal werd neergezet en ik nors werd toegeknikt, toen ik verdwaalde op de onmetelijke vlakte waar ooit een grote stad was, maar waar nu de ijskoude wind, die diep mijn botten in drong, vrij spel had. Die eenzaamheid is mij naar de keel gevlogen. Het gekke is dat het behalve onaangenaam, ook aanvoelt als bevrijding.
Mijn eenzame tocht door Zuid-Korea is gedwongen contemplatie. De continue stoom reclameboodschappen, de piepjes van telefoons, de nieuwsfeeds, ze zijn hier niet aanwezig of ze zijn niet voor mij bestemd. Er is hier niets dat mij afleidt, er zijn alleen mijn gedachten, de vervreemding en het besef dat alles wat hier absurd lijkt, voor de mensen die hier wonen normaal is. En omgekeerd, dat alles wat voor mij normaal is, de mensen hier even vreemd zal voorkomen - alle zekerheid lijkt willekeur.
Alleen-zijn tot het pijn doet
Troetelbeer Huub van der Lubbe zong al: een man weet pas wat ie mist, als ze er niet is. Zoiets is natuurlijk niet voorbehouden aan de man en niet voorbehouden aan de liefde. Door het reizen en de eenzaamheid kan ik beter onderscheiden wat voor mij van waarde is en vallen onbelangrijke dingen gemakkelijker van mij af. Hier, in deze surrealistische beeldenstroom, besef ik, terwijl ik – eindelijk dan toch – een hap van de soep durf te nemen, dat de eenzaamheid van het reizen een bijna zuiverende ervaring is.
De kou, de stilte, de hoesjesdispenser, de lege vlakte, de neonzee, de gepixeleerde lichaamsdelen op TV, al die dingen laten zien wat aangeleerd is en wat een gewoonte is geworden. En om dat écht te ervaren moet je alleen zijn, niet voor eventjes, maar zo lang dat het pijn gaat doen.
De soep is op, ik betaal en trek mijn jas aan. Als de deur met een knal open waait en de kou mij in mijn gezicht slaat, vraag ik mij af hoe lang ik nog zonder een gesprek kan dat verder gaat dan wat holle beleefdheidsfrasen. Of wanneer de vervreemding zo groot wordt dat ik breek. Of wanneer ik mijn vrienden en familie zo veel ga missen dat ik ze - liefst vier uur in de ochtend - wakker bel.
Buiten is het donker. Ik zwier door de winkelstraten, richting mijn Love Motel. Onderweg kom ik een langwerpige bak water tegen, op de bodem zijn op één meter van elkaar, vijf grote lampen gemonteerd. Ze veranderen van kleur, van exotisch roze, naar aquamarijn blauw, naar zonnebloem geel. Alleen maar licht. Ik blijf er minutenlang naar kijken. En terwijl ik de behoefte krijg om weg te rennen, te ontsnappen, weer onderweg te gaan, of gewoon om ergens aan te bellen, besef ik: dít is het geluk van de eenzaamheid.
-
Dit is een gastbijdrage van Sjoerd Jurkovich (Amsterdam, 1976). Sjoerd is internationaal koerier en schreef eerder De Avontuurlijken.