Ze valt – de acrobate tuimelt van metershoog uit de ring van de trapeze. Gezicht voorwaarts, snoekduik in de circuspiste. Econoom D. en ik zien het gebeuren vanaf het balkon, precies de hoogte waarop men in de 18e eeuw boven een anatomisch snijpracticum hing en door monocletjes keek hoe een anoniem gestorven drommel uit het armenhuis in reepjes werd gesneden in naam der wetenschap. De act was net begonnen, twee katachtige meisjes in voor kinderogen totaal ongeschikte badpakken paaldansten op grote hoogte in een hoelahoep. Hier kwamen we voor: valgevaar zonder vangnet.
En nu valt ze. De man naast mij slaat zijn armen voor de ogen van zijn kind. Een ademteug gaat door de zaal. Mijn lijf voelt alsof iemand met een koude hand me uitwringt: alle lucht, organen en geluiden lekken weg. Alleen de geur blijft hangen: het ruikt naar paard, popcorn, en niet vaak gedragen pantalons. De acrobate landt op haar nek en rug. Ze rolt niet door zoals bij judoka’s. Tien seconden verstrijken in anarchie. De spot blijft op de acrobate gericht. De band speelt door, alsof ze willen zeggen: ‘Meid, schouders eronder en probeer het nog eens.’ D. en ik willen elkaar aankijken. Het licht gaat uit. En weer aan – een cordon rekwisiteurs blokkeert het zicht, ik zie nog net hoe ze door vier man wordt weggedragen. Ze houdt haar handen voor haar gezicht alsof ze huilt.
‘Mensen, ja, dat is schrikken.’ De spreekstalmeester heeft in de chaos het woord gegrepen. ‘Maar ook dát is het circus! Die spanning. Een momentje …’
Een groot deel van het publiek heeft inmiddels uitgeademd. Mijn zweet plakt aan het fluweel van de stoel. Ook dít is het circus, herhaal ik in gedachten – foutje, vallen, doorgaan, dwarslaesie, dood – wacht even, wat? Artiesten wagen hun leven, publiek betaalt, dat is de afspraak. Maar ben ik, in dit morbide contract dat we sloten bij het binnengaan in dit circus, ook verplicht om te blijven klappen?
‘Ze is aanspreekbaar, ze zit rechtop. Wij gaan intussen verder,’ klinkt de directeur, ‘Warm applaus voor Flórian met zijn práchtige páárden!’
De band zet een meedeiner in en binnen de korste keren wordt er meegeklapt, applaus, Florian en zijn prachtige paarden paraderen door. ‘Dan nu pauze!’
‘Wil je naar huis?’ vraagt D. aan me. Hij vindt een zij-uitgang, ik steek een stresssigaret op, in mijn ooghoek zie ik hoe het meisje per ambulance wordt afgevoerd. Op de gang werden de verse kindertrauma’s gesust in zoete popcorn, schoven mensen worstenbroden naar binnen als degenslikkers, de laatste restjes ongemak gedrenkt in vette saus. Maar de show verlaten, dat gaat zomaar niet. Een publieksbegeleider duwt ons terug naar binnen: we hebben een nooduitgang geopend. In het hele gebouw is het alarm nu afgegaan, weten wij wel dat dat levensgevaarlijk is? Tot mijn verbazing zeggen we ‘sorry’ en laat ik me als een mak schaap weer binnenleiden.
Na de pauze is de sfeer in de zaal … fantastisch. Ik kijk om me heen: er wordt gelachen, geklapt, top-40 gespeeld. Op ieder gezicht tekent zich vreugde af. Mijn voeten willen meetappen, mijn handen voelen de onbedwingbare neiging tot vingerknippen. Het dringt tot me door: er had werkelijk om het even wat kunnen gebeuren in het midden, publiek klapt toch wel. We hadden met zijn allen bij de galg kunnen staan, een standrechtelijke executie, een heksenverbranding – de popcorn was rondgegaan. De collectieve adrenaline wil zo snel mogelijk gesust worden, thank you, next.
D. legt zijn hand op mijn been, maar er is niets meer dat deze angst kan bezweren. Heel even ving ik een glimpje op van het wilde dier dat de massa is, rechtstreeks uit de kooi. Als er op een dag een beroemdheid oproept om boeken te verbranden, wie weet zwaaien de hoi polloi dan met aanstekers. Als een politicus oppert het parlement te bestormen (alles op een catchy muziekje), dan danst de menigte misschien wel in de pas. ‘Dan nu een update,’ zegt de spreekstalmeester, ‘onze acrobate is in het ziekenhuis en goed nieuws, ze heeft alleen een paar fikse kneuzingen.’ Een ‘ooh’ en ‘aah’ gaan door de zaal. Ik wil het heel graag geloven, maar ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe het meisje werd weggedragen. Ergens in mij huist het gevoel van bedrogen, begoocheld worden. ‘Maar geen zorgen,’ zegt de directeur, ‘over een paar dagen hangt ze alweer in de ring!’
En daar gaat het om, dat ze weer kan presteren, the show must go on. Het publiek doet de handen op elkaar: applaus. Zijn D. en ik de enigen die niet in de maat klappen in dit systeem? En als bij de volgende vierendeling de vegan hotdogs worden uitgedeeld, sta ik dan niet ook gewoon vooraan in de rij?
Florian met zijn práchtige páárden
Acrobaat, basculeer, charivari
vandaag ben ik de onderman
jij de saltomaker
ik land op jou, zodra je stevig op me leunt
Stop. Jij verplaatst je. Ik hang op je handen en voeten,
ik ben een vliegtuig, jij landingsbaan, jij verlegt je maar je krimpt niet.
Aanloop. Jij bent de grap, ik ben jouw zweet
dat over mijn lichaam druipt, nu laat jij los, jij bent het stro
ik ben de prachtige paarden in concentrische cirkels rond jou de dompteur.
Jij wordt een zweepslag, ik ben een slingerbeweging.
Jij wordt een eenwieler op een koord, ik het tweede wiel, jij het derde.
Ik ben een evenwichtsstok, jij verplaatst je weer
jij bent een afwezig net
maar geloof me, je bent zo gewenst.
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Jill Heesbeen is een illustrator die graag werk maakt over de relaties tussen personen op maatschappelijk en op persoonlijk niveau. Zo laat ze je nadenken over de omgang met je medemens. Ook de relatie met jezelf (en de mentale problematiek die daarmee gepaard kan gaan) is een onderwerp dat ze graag verbeeldt.