Rolstoelen en sigaretten, is er meer te beleven in een revalidatiecentrum? In de columnreeks “De Revalidanten” neemt Tiare van Paridon ons mee in haar angsten en ontdekkingen als revalidant. Ze beschrijft vijf weken lang haar groeiende gewaarwording van een weigerachtig lichaam en wat het betekent om buiten de veilige muren van het centrum een fysieke beperking te hebben. Deze week het laatste deel: over het belang van fysieke toegankelijkheid.
Met trillende benen verlaten we de zit-yoga-sessie. Louis, een man van 41 jaar oud met lange haren in een staart, rolt voor me uit. Hij heeft het roeien achter zich gelaten en oefent nu met verschillende yogastijlen. Dat zijn er echt heel veel.
“Voel jij je ook zo kwetsbaar?” vraag ik hem.
“Meestal wel, maar hier in Reade eigenlijk niet,” antwoordt Louis.
“Hoe komt dat denk je?”
“Omdat ik hier met alles mee kan doen. Met alles mee mág doen.”
“Wat bedoel je met dat laatste?”
“Ik bedoel daarmee dat het daarbuiten vaak voelt alsof we onnodig worden buitengesloten.”
“Hoezo onnodig?”
“Omdat mensen trappen blijven bouwen en geen liften. En snel lopen terwijl ze ook langzaam kunnen lopen.”
“Ja, zonde,” lach ik. “Met langzaam lopen zie je veel meer.”
“Maar serieus!” zegt Louis. Zijn stem klinkt licht geïrriteerd. “Als architecten ons lichaam in het achterhoofd zouden houden met hun bouwsels, dan zouden wij veel minder kwetsbaar zijn. En als architecten die keuze hebben, waarom kiezen ze dan niet het beste voor iedereen?”
“Ja,” stem ik in. “Iedereen vindt liften toch chill?”
“Ja, liften zijn fijn, maar niet alleen dat,” gaat Louis verder. “De toegankelijkheid van gebouwen is allesbepalend voor een heel mensenleven.”
“Een heel mensenleven?”
“Het zorgt ervoor dat wij, mensen met een lichamelijke beperking, ‘gewoon’ kunnen studeren, ‘gewoon’ kunnen werken. Die toegankelijkheid is minder vanzelfsprekend dan je denkt.”
“Geen opleiding? Geen werk? Alleen maar door die ene trap?”
“Ja.”
“Is dat niet een beetje overdreven?”
“Nee.”
“Dan zouden trappen verboden moeten worden.”
Omdat mensen trappen blijven bouwen en geen liften. En snel lopen terwijl ze ook langzaam kunnen lopen.
We nemen de lift naar beneden en lopen naar buiten. Johnnie zit zoals gewoonlijk voor de ingang.
“Ik was hier vandaag voor de laatste keer,” vertel ik ze.
“De laatste keer ooit?” vraagt Louis.
“Daar heb ik eigenlijk nog niet over nagedacht.”
“Dat zou ik ook zeker niet doen,” valt Johnnie me in de rede. “Bier om het te vieren?”
Ik haal mijn schouders op. “Is goed, ik ken wel een café hier.”
Ik denk aan alle mensen die ik het afgelopen halfjaar heb ontmoet. Aan onze imperfecte lichamen, onze angsten en vragen over hoe het beste te leven.
We steken de Overtoom over. Het anders zeer asociale verkeer wacht geduldig. Ik breng ze naar het café waar Seppe en ik een halfjaar geleden zaten. Het is een kleine houten kroeg met achterin een aantal tafels op een verhoging. Louis en Johnnie kiezen de tafel uit direct naast de ingang, zonder verhoging uiteraard. We praten over ditjes en datjes, over voetbal en over dat we echt een mooie nazomer verdienen.
Ik kijk naar buiten, de weg over, naar nummer 283 op de Overtoom. Reade, inmiddels is het gebouw me niet zo vreemd meer. Ik denk aan alle mensen die ik het afgelopen halfjaar heb ontmoet. Aan onze imperfecte lichamen, onze angsten en vragen over hoe het beste te leven. Zijn die onzekerheden wat ons revalidanten van andere mensen onderscheidt? Ik denk het niet.
Wat blijft er nog over van onze kwetsbaarheid als de wereld onze handicap niet langer slechts zou zien als medisch dossier maar juist als emancipatie? De kwetsbaarheid die ik mijzelf en anderen in Reade eerder toekende lijkt dan ineens niet zo vanzelfsprekend meer.