Op een ochtend wordt Aisha Mansaray wakker in een parelmoeren bubbel. Ze onderzoekt hoe ze met haar depressie op de randen van de realiteit kan leven, zonder de grip erop te verliezen. ‘Mijn aandoening was een zuigend ding geweest dat zich om mij heen had gewikkeld, lelijk, en meer levend dan ik.’
Net als koppigheid, schoonmaakwoede en interieuromgooidrift zit depressie in de bloedlijn van de vrouwen in mijn familie. Het is vrijdagochtend en ik word wakker in een ander universum. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik mijn slaapkamer enigszins herken, maar helemaal begrijpen waar ik precies ben lukt me niet.
Gisteravond zocht ik verwoed naar een overgebleven strip antidepressiva. Er lagen er geen op de plek in het medicijnkastje boven mijn wasbak. Doezelig liep ik door mijn appartement terwijl ik mijn eigen opberggewoonten naging. Zou ik iets hebben bewaard in mijn werktas? Ik kieperde het binnenvakje binnenstebuiten en vond twee HEMA-fineliners en een kauwgompje. Geen pillen. Ik zocht in mijn inbouwkast, waar onderin tussen koffers en gekreukte leren laarzen nog ergens een weekendtas lag. Het enige wat ik daar vond was wat zand en een opgepropte boodschappenbon. Uiteindelijk kroop ik in bed zonder medicijnen, hopend op het beste.
Nu word ik wakker, alhoewel ik het concept ‘nu’ niet begrijp: in dit universum gelden andere regels voor tijd en ruimte. Ik sta op en merk dat er iets is veranderd. Om me heen heeft zich een bubbel gevormd. Ik begroet haar zoals altijd: als een oude, zeer bekende compagnon. Ze lijkt op een bellenblaasbel; elastisch, glanzend en licht iriserend als een parel. Ze zegt dat ik vandaag extra goed op mezelf moet letten.
In Pretty Pimpin’ zingt Kurt Vile:
I woke up this morning
Didn't recognize the man in the mirror
Then I laughed and I said
‘Oh silly me, that's just me’
Als ik de woonkamer binnenkom, herken ik elementen uit mijn leven. Zoals altijd word ik begroet met een ‘prrrr’ van mijn liefdevolle bondgenoot Z. Zoals iedere dag groet ik hem terug door hem op te tillen en mijn voorhoofd lichtjes tegen dat van hem te drukken. Het vel van de bubbel deukt iets in, maar springt daarna ongedeerd weer terug in diens vorm.
Then I proceeded to brush some stranger's teeth
But they were my teeth, and I was weightless
Terwijl ik op de drempel van mijn balkon sta en de geur van vers gezette koffie langzaam mijn neus binnendringt, besluit ik om vandaag alleen praktische taken uit te voeren: de muren kijken al weken verlangend naar de pot saliegroene muurverf die op hen wacht. Ik visualiseer de dikke stroken verf die ik met lange halen over de muren rol, routineus en meditatief. Vandaag lijkt me een goede dag om te schilderen.
He was always a thousand miles away
While still standing in front of your face
Op mijn moeders nachtkastje lag lange tijd het boek Demonen van de Middag van Andrew Salomon. Hij beschrijft depressie als klimop die zich langzaam om een boom wikkelt en die smoort: 'Het was moeilijk na te gaan waar de boom ophield en de klimop begon. Mijn aandoening was een zuigend ding geweest dat zich om mij heen had gewikkeld, lelijk, en meer levend dan ik.’
Who's this stupid clown blockin' the bathroom sink?
Ik zag vroeger hoe mijn moeder op haar sombere dagen extra routineus bleef. Als 19-jarige verliet ik het huis in wat de meest depressieve en angstige periode van mijn leven zou worden: de eerste maanden at ik amper en verliet ik zelden het huis. Maar langzaam groeide mijn ongemak en ontevredenheid. Ik dagdroomde steeds vaker van het leven dat ik eigenlijk wilde: een leven waarin ik onbekommerd dans op festivals, met een rugzak reis naar verre oorden, of gewoon een waarin ik überhaupt naar de supermarkt durfde te lopen. Maar toen werd ik gebeld: een van mijn oppasgezinnen zou voor een half jaar naar Londen verhuizen. Of ik mee wilde als au-pair? Dit kon mijn uitweg uit de donkerte zijn. Nu ik ineens een directe reden had om beter te worden, begon ik volgens de discipline van mijn moeder iedere dag op dezelfde tijd naar bed te gaan en op te staan. Ik deed weer boodschappen, bereidde ovenschotels met bergen groenten en hield het huis schoon. En ik bezocht een psycholoog, die me zonder lang twijfelen antidepressiva voorschreef.
‘Hoe kan ik soms zo kalm op de randen van de realiteit leven, zonder de grip erop te verliezen?’
Buiten steken de witte watjes in de lucht af tegen de grijze, brutalistische blokken in mijn buurt. Als mensen voor het eerst bij mij op bezoek komen waarschuw ik ze dat het van buiten net de Sovjet-Unie is (‘maar binnen is het heel gezellig!’). Maar nu, met de parelmoeren bubbel om me heen, geven de verschillende grijzen me juist een geborgen stadsgevoel. Terwijl ik mijn fiets van het slot haal en mijn straat uit trap, vraag ik me af waarom grijs door veel mensen zo lelijk wordt gevonden. Ik snap dat het comfortabeler en toegankelijker is om onszelf te wentelen in blauwen, gelen en groenen, omdat we ons in luide omgevingen beter kunnen verbergen. Grijs geeft toegang tot meer introspectie, omdat het neutraler is, en minder binair. Grijs is, zoals kunstcriticus Jacques de Biez ooit zei, ‘de kleur van de waarheid’.
In de wachtkamer van de apotheek is het grijs vervangen door klinisch wit. Ik adem de droge lucht in en trek een nummertje. Achter de balie zit iemand die ik ken van mijn bezoeken: een middelbare vrouw met Midden-Oosters uiterlijk en een vriendelijke, maar spottende lach. Niet alsof ze mij uitlacht, maar alsof we samen in een complot tegen de wereld zitten. Ik mag haar erg.
‘Ze zitten in een andere verpakking, maar verder is alles hetzelfde,’ zegt de apotheekassistente terwijl ze een klein potje in een papieren zak stopt. ‘Oh, super!’ antwoord ik. Mijn stem klinkt hoog, en de vrouw glimlacht weer samenzwerend. Ik denk dat ze me doorheeft.
Who's this stupid clown-
Voordat ik weer op de fiets stap, draai ik het potje open en schud ik een pil in mijn handpalm. Ik verzamel wat speeksel in mijn mond en slik hem door.
Andrew Salomon zegt: ‘Therapie met medicijnen hakt door de klimop heen. Je voelt hoe het gebeurt, hoe de medicatie de parasiet lijkt te vergiftigen zodat hij beetje bij beetje verwelkt. Je voelt hoe de last lichter wordt, hoe de takken veel van hun natuurlijke kracht terugkrijgen.’ Dat merkte ik vooral toen ik ooit een jaar stopte met medicatie, omdat ik na het volgen van therapie wilde proberen of ik zonder kon. Na een paar maanden begon ik de beklemmende grip van de klimop te voelen en accepteerde ik dat ik niet per se zonder hóef.
Eenmaal thuis heeft Z. zich inmiddels als een croissant op de fauteuil opgerold. Ik geef hem een aai over zijn bol. Hij strekt zich even uit en slaapt daarna verder. Dan giet ik de muurverf in de plastic bak. De kleur zou saliegroen moeten zijn, maar de grijze lucht lijkt zich in de verf te hebben genesteld. Ik doop mijn vinger in de dikke vloeistof en kijk er tevreden naar. Dan doop ik er mijn verfroller in en begin grote, strakke stroken te verven.
De kleur op de muur lijkt anders: romig en zoeter dan ik dacht. En ik merk nog iets: in de bubbel heeft zich een bijna onzichtbaar, dun barstje gevormd. Het lijkt of er licht tegenaan drukt dat wacht tot de barst groot genoeg is om er doorheen te schijnen. Op dit moment vraag ik mezelf af: hoe kan ik soms zo kalm op de randen van de realiteit leven, zonder de grip erop te verliezen?
I woke up this morning
Didn't recognize the boy in the mirror
Het waren de bijna vanzelfsprekend opgeruimde handelingen van mijn moeder, die ik al vroeg overnam. Haar nuchterheid over mentale gezondheid, waardoor ik me nooit schaamde voor depressies, angsten en vervreemding. Het was de ruimte die ik mezelf gaf om die donkerheid te onderzoeken, en die vervolgens in iets nieuws te gieten. Het zijn liedjes, waarin zangers grappig en nonchalant over dissociatie zingen.
But he was sportin' all my clothes
I gotta say, pretty pimpin'
Terwijl ik de verfspullen opruim, trekt de bubbel langzaam open. Ik voel mezelf lichter worden, alsof iemand een veilige, maar vrijheidsbeperkende zwaartedeken van me aftrekt.
Ik til Z. op. Zijn zachte, donzen lijfje drukt warm tegen mijn huid. Ik wieg hem heen en weer. We dansen voor het raam zonder muziek, zoals we vaker doen.
Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.
Anna June (1994) is een illustrator uit Leiden en werkt voor verschillende opdrachtgevers. Haar tekeningen gaan vaak over ‘hoe mensen doen’, dieren, identiteit en ongemak. Ze is oprichter van het Leidse makerscollectief ROEM, een stichting die jonge makers ondersteunt en samenbrengt.