De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Nog niet zo lang geleden was vrijheid van meningsuiting zaligmakend. Maar dat is niet meer genoeg. Tegenwoordig eist men ter rechterzijde ook dat er geluisterd wordt. Voor Julius Koetsier is dit een stap te ver.
Op 30 juni plaatste NRC Handelsblad een redactioneel commentaar over de migratiecrisis, waarin opgeroepen werd tot ‘verzet tegen degenen die om partijpolitieke redenen inspelen op angst en praten over “omvolking” en “islamisering”’. Niet bijzonder controversieel, zou je denken. Maar Bert Brussen, hoofdredacteur van The Post Online, greep het woord ‘verzet’ aan om de NRC-redactie te beschuldigen van het aanzetten tot geweld. In een hysterisch stuk op zijn site haalt hij de moord op Pim Fortuyn erbij, en stelt hij: ‘Volgens deze anonieme demoniseerders en oproepers tot haat van NRC zijn het dit keer Arnold Karskens, Annabel Nanninga, Thierry Baudet, Geert Wilders en de vele anderen die het niet eens zijn met het huidige EU-vluchtelingenbeleid die moeten worden omgelegd.’ Geen van de bovenstaande personen wordt in het NRC-commentaar genoemd. Twee van hen vallen sowieso niet in de categorie waar de redactie op doelt: Karskens en Nanninga hebben wel politieke motieven, maar bedrijven geen partijpolitiek.
Jouw recht om te spreken leidt niet tot mijn plicht om te luisteren
Brussen legt niet uit waarom hij denkt dat het NRC al die mensen dood wil hebben, en hoogstwaarschijnlijk denkt hij dat ook niet. De bewering is in elk geval te evident belachelijk om er verder op in te gaan. Maar Brussens stuk is een extreem voorbeeld van een retorische trend die we vaak in mildere vorm tegenkomen op de rechterflank: de bewering dat achter kritiek het verlangen schuilt politieke tegenstanders monddood te maken. Tekenend voorbeeld is theologiestudent Sonja Dahlmans. Zij komt op TPO iets redelijker over dan Brussen:
‘Niet de woorden, de columns, de speeches, de meningen van mensen als Nanninga, Brussen, Baudet, Wilders of Karskens zijn het probleem, maar het stigmatiseren van iedereen die een andere mening heeft. Karaktermoord, lastercampagnes, meten met twee maten, vingerwijzen in plaats van het debat aangaan met iedereen, ongeacht hun politieke voorkeur.’
Ik kan niet spreken voor de NRC-redactie, maar ik neem aan dat ‘het debat aangaan’ deel uitmaakt van het ‘verzet’ waartoe ze opriepen (zelf raadt Dahlmans aan te ‘strijden met open vizier’, een metafoor die voor haar blijkbaar niet zo'n probleem is als het woord ‘verzet’). Verzet je door je uit te spreken tegen de angstzaaiers. Door te debatteren.
Is er een andere redelijke interpretatie van hun woorden mogelijk? Ja: je kunt je ook verzetten door juist pertinent te weigeren met deze mensen in debat te gaan. En ook dat is prima. ‘Mensen met een voor u “foute” mening hebben ook recht op vrijheid van meningsuiting,’ stelt Dahlmans. Dat klopt. Maar jouw recht om te spreken leidt niet tot mijn plicht om te luisteren.
Voor veel nieuwrechtse mensen is vrijheid van meningsuiting niet genoeg: ze eisen ook dat er naar ze geluisterd wordt, en respectvol gereageerd. Kritiek heet ‘karaktermoord’; benoemen heet ‘vingerwijzen’. Wanneer iemand tot de conclusie komt dat een bepaalde mening volgens zijn of haar standaard verwerpelijk is, is dat ‘stigmatiserend’. Maar ook zij die deze buzzwords het vaakst gebruiken, categoriseren bepaalde ideologieën als onacceptabel. Iedereen trekt ergens de grens. De suggestie dat het trekken van een grens gelijkstaat aan karaktermoord, is het blokkeren van het debat.