In de rubriek hard//hoofdstuk plaatst hard//hoofd een voorpublicatie van een nog te verschijnen boek. In deze eerste editie 'Welk dier ben je?', een kort verhaal uit Etgar Kerets verhalenbundel Verrassing.
Welk dier ben je?
De zinnen die ik op dit moment schrijf zijn bestemd voor de kijkers van de Duitse publieke omroep. De journaliste die me vandaag thuis kwam opzoeken, vroeg me iets op de computer te schrijven, omdat het altijd fantastische beelden oplevert: een schrijvende auteur. Het is een cliché, dat beseft ze, maar clichés zijn niets anders dan een minder sexy versie van de werkelijkheid, en haar rol als journaliste is die werkelijkheid om te toveren in iets wat wel sexy is, het cliché te doorbreken met belichting en verrassende opnamehoeken. En het licht bij mij thuis valt precies goed, zonder dat ze er ook maar één spot op hoeft te zetten, dus al wat mij te doen staat is schrijven. Eerst deed ik net alsof ik schreef, maar ze zei dat dat niet werkte. Het publiek zou meteen doorhebben dat ik maar deed alsof.
‘Schrijf echt iets,’ eiste ze, en vervolgens, voor alle duidelijkheid: ‘Een verhaal. Niet zomaar wat woorden. Doe het natuurlijk, zoals u altijd schrijft.’ Ik zei haar dat het niet natuurlijk was als ik zou schrijven terwijl ik gefilmd werd voor de Duitse publieke omroep, maar ze hield voet bij stuk. ‘Maak er dan gebruik van,’ zei ze. ‘Schrijf een verhaal precies daarover – over hoe onnatuurlijk het is en hoe dat onnatuurlijke ineens iets voortbrengt: iets echts, vol passie. Iets wat u helemaal doordringt, van uw hersens tot uw lendenen. Of andersom, ik weet niet hoe het bij u werkt. Dat wil zeggen, waar in uw lichaam de creatie precies begint. Het is bij iedereen anders.’
Ze vertelde me dat ze ooit een Belgische auteur had geïnterviewd die elke keer als hij schreef een erectie kreeg. Iets in het schrijven ‘stiffened his organ’ – dat was de uitdrukking die ze gebruikte. Het was vast een letterlijke vertaling van het Duits, maar in het Engels klonk het heel vreemd. ‘Schrijf,’ hield ze aan. ‘Mooi zo. Ik vind uw slechte houding tijdens het schrijven geweldig, die verkrampte nek. Het is werkelijk prachtig. Blijf schrijven. Heel goed. Zo moet het. Natuurlijk. Let niet op mij. Vergeet dat ik er ben.’ Dus ik ga door met schrijven, zonder op haar te letten, ik ver geet dat ze er is, en ik ben natuurlijk. Zo natuurlijk als ik maar kan. Ik heb nog een appeltje te schillen met de kijkers van de Duitse publieke omroep, maar dit is niet het moment daarvoor. Dit is het moment om te schrijven. Zinnige dingen te schrijven, geen onzin, zoals ze me heeft uitgelegd, dat komt heel slecht over op film.
Mijn zoontje komt thuis van de crèche. Hij rent op me af en omhelst me. Altijd als er een cameraploeg in huis is, omhelst hij me. Toen hij kleiner was, moesten de journalisten hem vragen om dat te doen, maar inmiddels weet hij precies hoe het moet: hij rent op me af, kijkt niet in de camera, omhelst me en zegt: ‘Ik hou van je, papa.’ Hij is nog geen vier, maar hij begrijpt al hoe de dingen werken, die lieve kleine van me. Mijn vrouw is minder geslaagd, zegt de journaliste van de Duitse televisie. Minder ongedwongen. Ze blijft maar aan haar haar plukken, werpt blikken naar de camera. Maar dat is niet echt een probleem. Je kunt haar er altijd uit knippen. Dat is het mooie van televisie. In het echte leven werkt dat niet zo. In het echte leven kun je haar er niet uit knippen, haar uitvlakken. Alleen God kan dat, of een bus, als die haar overrijdt. Of een ernstige ziekte.
Onze bovenbuurman is weduwnaar. Een ongeneeslijke ziekte beroofde hem van zijn vrouw. Geen kanker, iets anders. Iets wat in de ingewanden begint en slecht afloopt. Zes maanden lang poepte
ze bloed. Dat is tenminste wat hij me vertelde. Zes maanden voor dat de almachtige God haar eruit knipte. Sinds haar dood komen allerlei vrouwen op hoge hakken en met goedkoop parfum onze
flat binnen. Ze komen op de meest onwaarschijnlijke tijdstippen, soms al rond het middaguur. Hij is met pensioen, onze bovenbuurman, hij beschikt vrijelijk over zijn tijd. En die vrouwen zijn hoeren, in elk geval volgens mijn echtgenote. Als zij ‘hoeren’ zegt klinkt dat natuurlijk, alsof ze ‘bleekselderij’ zegt. Maar als ze gefilmd wordt, lukt haar dat niet. Niemand is volmaakt.
Mijn zoon is gek op de hoeren die onze bovenbuurman bezoeken. ‘Welk dier ben je?’ vraagt hij ze als hij ze tegen het lijf loopt in het trappenhuis. ‘Ik ben zelf vandaag een muis. Een snelle muis, die niet te pakken is.’ En ze snappen het meteen, en komen aanzetten met de naam van een dier: een olifant, een beer, een vlinder. Iedere hoer heeft haar eigen dier. Dat is vreemd, want als hij andere mensen naar hun dier vraagt, kunnen ze het niet volgen. Maar de hoeren spelen ongedwongen mee. Wat me op het idee brengt de volgende keer dat er een televisieploeg langskomt een van hen uit te nodigen in plaats van mijn vrouw, want op die manier zal het natuurlijker overkomen. Ze zien er prima uit. Goedkoop, maar prima. En mijn zoon kan ook beter met ze opschieten.
Als hij mijn vrouw vraagt welk dier ze is, houdt ze altijd voet bij stuk: ‘Ik ben geen dier, liefje, ik ben een mens. Ik ben je mammie.’ En dan begint hij steevast te huilen. Waarom kan ze het spel niet gewoon meespelen, die vrouw van mij? Waarom gaat het haar zo gemakkelijk af vrouwen met goedkoop parfum ‘hoeren’ te noemen, terwijl een kleine jongen vertellen dat ze ‘een giraf’ is voor haar grenst aan het onmogelijke? Het ergert me. Maakt dat ik iemand wil slaan. Niet haar. Van haar houd ik. M’n frustraties uitleven op iemand die het verdient. Rechtse mensen kunnen al hun woede botvieren op Arabieren. Racisten op zwarten. Maar wij, van vrijzinnig links, zitten klem. We hebben onszelf klemgezet, we hebben niemand om ons op uit te leven. ‘Noem ze geen hoeren,’ reageer ik me af op mijn vrouw. ‘Je weet toch niet of het hoeren zijn? Je hebt nooit iemand hun zien betalen of zo, dus noem ze niet zo, goed? Hoe zou jij je voelen als iemand je een hoer noemde?’
‘Fantastisch,’ zegt de Duitse journaliste. ‘Ik vind het prachtig. Die rimpel op uw voorhoofd. Dat snelle gehamer op de toetsen. Het enige wat we nu nog nodig hebben is een beeldfragment met
een paar vertalingen van uw boeken, om de kijkers te laten zien dat u succesvol bent – en nog één keer die omhelzing van uw zoon. De eerste keer rende hij zo snel op u af dat Jörg de tijd niet had zijn focus in te stellen.’ Mijn vrouw wil weten of de Duitse nog een opname nodig heeft van hoe ze mij omhelst, en ik doe een schietgebedje dat ze ja al zeggen. Ik zou het heerlijk vinden als mijn vrouw me nog eens omhelsde, haar gladde armen die me omklemmen alsof er niets anders op de wereld bestaat dan wij tweeën. ‘Niet nodig,’ zegt de Duitse ijzig. ‘Dat hebben we al.’
‘Welk dier ben jij?’ vraagt mijn zoon aan de Duitse, en ik vertaal het snel naar het Engels.
‘Ik ben geen dier,’ lacht ze, terwijl ze haar lange nagels door zijn haar laat gaan. ‘Ik ben een monster. Een monster dat helemaal van de andere kant van de oceaan is gekomen om mooie kindertjes als jij te verslinden.’ ‘Ze zegt dat ze een zangvogel is,’ vertaal ik volstrekt natuurlijk voor mijn zoon. ‘Ze zegt dat ze een zangvogel met rode veren is, die hiernaartoe is gevlogen uit een ver land.’
Aanstaande donderdag (19 januari) presenteert Uitgeverij Podium, in samenwerking met SLAA, Etgar Kerets Verrassing (Pitom Dfika Ba-Delet, Suddenly, a Knock on the Door, vertaald door Adriaan Krabbendam en Ruben Verhasselt). Cabaretier Micha Wertheim, groot Keret-fan, interviewt de auteur over zijn werk. Daarnaast zullen acteurs Dick van den Toorn en Lies Visschedijk enkele verhalen uit de nieuwe bundel van Keret voorlezen. De presentatie is in Cinema de Balie te Amsterdam.
In Verrassing is de uit Israël afkomstige Keret even vindingrijk als in zijn eerdere verhalen, maar nog volwassener en verfijnder. In zijn vertellingen ontvouwt zich een absurdistische wereld, die soms doet denken aan Murakami, maar boven alles ‘Keretesk’ is.