Voor meneer M is het leven een klusproject: alles is te repareren – zo niet, dan gooi je het op de schroot. ‘Ik werk al vanaf mijn elfde.’ Meneer M, een man van weinig woorden en een lichte gelijkenis met Don Corleone, zit tegenover me in de praktijk (‘moest van mijn vrouw’). Door een spierziekte heeft hij pijn. Hij moet als veertiger stoppen met werken: Het klusbedrijf is opgedoekt, spaargeld is er niet, en fysio? ‘Veel te duur.’ De huisarts stuurde hem naar me toe op verdenking van medicijnmisbruik met de notitie ‘Een depressie?’ Inderdaad vertoont M daar kenmerken van. Hij vertelt me dat niets zijn leven zinvol maakt. Zijn hobby’s? Ook klussen. Nu wijst hij bij vrienden aan waar de schroefjes scheef in de muur zitten. ‘Kan ze er niet eens meer zelf in draaien.’ Voor zijn kinderen kan hij geen nieuwe kleren kopen, wat voor vader bén je dan? En ja, ja, hij wandelt met zijn vrouw, ‘en dan moet ik steeds zitten’. Hij rolt zijn ogen alsof hij wil zeggen: ‘Jij vindt me vast een ouwe zeur.’ Hulp, sputter ik, die is er gewoon, je kunt dit aanvragen, bij dat loket aankloppen…
Bij het woord ‘uitkering’ trekt hij een vies gezicht. Meneer M is niet in Nederland geboren. Nog voor hij zijn Nederlands-examens had gehaald, maakte hij al meubels voor dit land. Zijn hele leven is hij ervoor geprezen dat hij een selfmade man is en nooit ergens beroep op deed. Nu belt het UWV al maanden niet terug. Hij wil geen schuldhulp: hij heeft wat leningen uitstaan ‘bij vrienden’. Vrienden, waarvan hij er twee elkaar heeft zien neerschieten in een ‘meningsverschil dat werd opgelost’, wat hem nog nachtmerries bezorgt. Als ik vraag of hij daarvoor traumatherapie zou willen, flakkeren zijn ogen duister. ‘Ik heb in het leger gediend. Ik heb zelf mensen beschoten.’ Aan het einde van de sessies geeft me steevast een hand en zegt ‘Dankuwel. Kleine handen heeft u.’ Alsof hij wil benadrukken: ‘Ik ben groot.’
Wanneer zien we in dat onze krankzinnige obsessie met werken en geld een koekoeksjong is, dat alle andere menselijke behoeftes ‘het nest uit duwt’?
Misschien, denk ik, is wat meneer M ervaart geen depressie, maar een adequaat en terecht verdriet. Alles in zijn leven draait om zijn werk, deze man is in één klap zijn hele identiteit kwijtgeraakt. Hij is niet de enige; velen van ons ‘zijn’ onze baan, onze BV, onze verre reizen, de bijbehorende auto, onze outfits en die van de kinderen. Wanneer zien we in dat onze krankzinnige obsessie met werken en geld een koekoeksjong is, dat alle andere menselijke behoeftes ‘het nest uit duwt’ (om Kate Raworth, Doughnut Economics, vrij te citeren)? Meneer M heeft geen vertrouwen in loketten van de verzorgingsstaat, want dit is het type burger dat diezelfde staat gecreëerd heeft: selfmade men. Play stupid games, win stupid prizes. Met dank aan de toeslagenaffaire, de ondernemersaftrek en de Kliklijn Bijstandsfraude. Als kers op de taart kan meneer M de huur niet meer betalen. ‘En die asielzoekers krijgen meteen een huis en een uitkering!’
Ik zeg maar niet dat ik er zo één ken. Zo iemand die een huis en uitkering heeft gekregen van de staat. S, een Nederlandse vrouw van vijftig uit het bedrijfsleven. Een vriendin sinds we samen een actie organiseerden, maar met wie ik maanden geen contact kon krijgen. Nu spreken we af in een stationscafé. ‘Luister, ik wil dat je het van mij hoort. Ik ben fantastisch opgevangen en alles gaat heel goed nu.’ De huur, de post: alles had ze verwaarloosd. Ze dreigde op straat te komen. Maar uit een pilot kosten-batenanalyse van de gemeente bleek dat S met opvang en uitkering een kleinere zorglast voor de maatschappij zou zijn. Nu woont ze op kosten van de gemeente tijdelijk in een hotelkamer. Omdat er geld bespaard kon worden, was de hulp snel geregeld. ‘Ik hoef nooit meer te werken. De gemeente zei: “hou het maar bij vrijwilligerswerk, we willen niet nóg een terugval”.’ Ik vraag wat er dan in godsnaam is gebeurd.
‘Ik heb wat ingenomen.’ S noemt het middeltje, ik weet direct wat ze bedoelt. ‘Maar, nouja, je ziet het: ben gevonden door de buurvrouw.’ De oorlog in Gaza, de verkiezingsuitslag, het klimaat, te veel hooi op haar vork bij protesten: het leven voelde niet repareerbaar. Ik sla een arm om haar heen, ik wil iets zeggen. Hoeft niet, gebaart S. Ze heeft plotseling gemerkt hoeveel lieve mensen ze om zich heen heeft. Er is een appgroep ‘Steun voor S’ die onderling afstemt wie langsgaat. Er zijn kaartjes geschreven. Er is geregeld dat ze met kerstavond niet alleen was.
Het verschil tussen een uitkering en een basisinkomen, is dat een uitkering met rompslomp, schaamte en taboes omkleed is
S is net als M alles kwijt (huis, baan, geld, gezondheid), maar zij is ingebed in een gemeenschap, een systeem dat voor elkaar zorgt. ‘De mensen uit de beweging, jouw kaartje..’ S snikt, ‘Ik voel me alsof ik familie heb.’
Ik denk aan M. Waarom gunnen we niet iedereen deze basis? Het is niets nieuws, we hebben immers al een vangnet in dit land: de uitkering. Het enige verschil tussen een uitkering en een basisinkomen, is dat een uitkering met rompslomp, schaamte en taboes omkleed is, en een basisinkomen niet. Waarom zou M zich een loser moeten voelen als hij daarop terugvalt? Bovendien kan met een basisinkomen niemand zeggen dat ‘de anderen alles gratis krijgen.’
S heeft van mij maar één ding nodig, zegt ze bij het afscheid. Of ik (‘als psycholoog’) kan zeggen ‘hoe ik moet omgaan met dat gevoel dat de wereld naar de klote gaat en níémand iets doet.’ Als ik terugloop naar de trein hoop ik dat niemand me ziet huilen. Ik ben psycholoog, ik heb op dit alles een antwoord, toch? Ik kan dit aan, ik hou van mijn baan, ik bén mijn baan. Toch?
Een dag later start ik de checklist voor meneer M: is er maatschappelijk werk, bewindvoering, schuldhulp? Aan het eind van het gesprek kijkt hij nog eens naar mijn spreekkamer en zegt ‘Dankuwel. Kleine kamer heeft u.’ Waarop ik zeg:
‘En het moet hier nodig geschilderd worden. Gelukkig kan ik u bellen, u kunt daar een uitstekend plan voor maken.’ Hij moet lachen. Ik lach mee, om maar weer niet te huilen.
Geld
Kerel, ons huis
heeft een gokje gewaagd bij toto: 11K
kun je harken als onze Tim Pieters bij Ajax scoort en wint,
een tientje als die lul gewoon verliest – ik heb gespreid.
(Oké, eerlijk, heb mijn stufi op ‘verlies’ gezet.)
Tirol, Tirol, Tirol,
tikt Tim ’m erin dan cheffen we skireis met dit pauperhol
Dus die hele toko voor de pit: bijstandsstokjes, bruine fruitschaal,
en die koppen gespannen als achtjarige afzwemmers.
Tim krijgt ’m op z’n wreef, Mau heeft van de zenuwen
een grondpizza gemozaïekt. Ik baan me een weg naar de keuken
door Domino’s dozen en hoogpolig vet,
heb geen cash meer voor de mensa, nog geen winkelwagenmuntje,
moet die Übergast betalen die al
ziek lang op de stoep wacht en mijn pak moet stomen
Dus als ie ’m aanneemt, Tim, en opkijkt, als ie ’m kromt,
zweet in z’n manen, en ik zie: die adamsappel – alles klopt,
die kogel poeiert, dat net trilt, een hertje klimt hier in de kroonluchter, het regent
kouwe kletsers, iedereen is vrienden. Juichen, o we juichen,
dan loop ik naar bed, om daar om mijn verloren
137,50 stilletjes te huilen.
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Jasmijn ter Stege (zij/haar) is illustrator werkend vanuit Den Haag. In haar werk laat ze graag kleurrijke metaforen, zachte vormen en stevige verhaallijnen het woord voor haar overnemen.