Er zijn mensen die er direct uit zijn. Anderen weten het pas na het eerste biertje en ik ken ook mensen die het er na afloop helemaal niet over willen hebben. Ik hoor meestal bij de eerste groep. Na afloop van een voorstelling weet ik wat ik ervan vind.
Dit begint met het basale onderscheid goed/niet goed, deze beslissing valt meestal in de laatste minuten van de voorstelling of bij het naar buiten lopen. Twintig minuten later kan ik m’n mening onderbouwen, nog eens twintig minuten later heb ik een theorie of analyse op het stuk losgelaten. Na een uurtje ben ik er wel klaar mee en vind ik het saai om het er nog langer over te hebben. Vrij onplezierig voor mijn gezelschap. Deze kwaal uit zich tijdens de voorstelling al in een voortdurende interne monoloog. Deze varieert van:
“Mooi decor. Maar wat is dat kleine groene ding daarachter nou? Ik moet echt een bril” tot “Ach, de blonde stagaire moet natuurlijk weer naakt” en “Welke ouwe lul zit er toch steeds te hoesten?” Meestal kom ik de hele voorstelling wel door met deze overpeinzingen, de momenten daargelaten wanneer iets me echt raakt, verbaast of verwart en ik weer even rechtop in mijn stoel ga zitten. Helaas gebeurt dat maar weinig.
Een paar weken terug had ik echter geluk. Ik zag de voorstelling Adam’s Appels van het acteurscollectief Olympique Dramatique. En los van de overweging of het een goede voorstelling was, was het in ieder geval flink verwarrend en zat ik de hele voorstelling dus rechtop in mijn stoel.
Adam’s Appels is gebaseerd op de gelijknamige Deense film uit 2005, destijds een art-house succes van schrijver en regisseur Anders Thomas Jensen. In deze zwarte komedie volgen we ex-gevangene en neo-nazi Adam die bij wijze van re-ïntegratieprogramma drie maanden in een soort leefgemeenschap verblijft. Deze gemeenschap wordt geleid door priester Ivan en bevolkt door o.a. een gangster, een kleptomaan/verkrachter en een zwangere alcoholica. Dit alles in een surrealistische setting en overgoten met het soort inktzwarte humor. Op zich redenen genoeg om deze film tot een voorstelling te bewerken. Maar zo simpel ligt het niet in de voorstelling van Olympique Dramatique.
Dit collectief wordt gevormd door vier acteurs die al tien jaar samen voorstellingen maken, meestal zonder regisseur maar altijd met een vette knipoog en een dosis ironie. Het is wat dat betreft misschien niet zo verbazend dat ze besloten van Adam’s Appels een musical te maken. Een echte musical, compleet met groepsdansen en liedjes op vreemde momenten. Want dat is exact wat mij altijd zo ergert aan musicals: net op het moment dat het spannend of interessant wordt, barst men uit in een lied. “Ga je NU zingen?” denk ik dan. Mijn verbazing was dus groot toen ik de vier lefgozers van het Vlaamse toneel ineens synchroon zag dansen en zingen in kleurige kostuums.
Volgens mij kan de gemiddelde theaterbezoeker best tegen een stootje. Dat kan niet anders, we worden immers al jaren onder handen genomen door theatermakers die ons van alles willen laten ondergaan. Zo ben ik een keer minutenlang vrij stevig omhelst door een acteur terwijl de rest van het publiek zwijgend toekeek, heb ik ettelijke malen nepbloed/kots/poep voorbij zien vliegen en dan zijn er natuurlijk nog de diverse naakte lichaamsdelen waar je als toeschouwer niet omheen kan. Een beetje anoniem in je stoeltje zitten is er vaak niet meer bij, publieksparticipatie is het toverwoord. Kortom, we kunnen wel wat hebben. En in het theater hebben we niet van die enge puristen zoals in de muziek, waar men na afloop “Boe” roept als Bach of Mozart in hun ogen niet juist is opgevoerd. Althans, ik ben ze nog niet tegengekomen. Waarom is deze musical dan zo’n big deal voor mij?
Misschien raakt het wel aan een van de laatste taboe’s in het theater. Musical staat voor commercie, om de centen en dus niet om de kunst. Volle zalen krijg je niet door je publiek experimenteel theater voor te zetten, maar door ze te geven wat ze willen. En men wil musical de laatste jaren. Zo waren we achtereenvolgens op zoek naar Tarzan, Joseph en Mary Poppins. Er zijn mensen die vijftien keer naar dezelfde musical gaan en de Nederlandse versie op internetfora vergelijken met de Engelse of de Amerikaanse. Ook steeds meer nieuwe, Nederlandse musicals zoals Op Hoop van Zegen (ja, echt) maar ook een musical met liedjes van Doe Maar en de Hazes-musical laat ook niet lang meer op zich wachten. Musical is big business.
Nu ben ik geen musicalhater. Musical heeft de afgelopen jaren een prominente plek gekregen en dus ga ik zo nu en dan naar een musical. Ik vond Cats saai en Ciske de Rat goed. Al blijf ik vaak denken: “Ga je NU zingen?” Punt is dat er nog altijd een scheiding bestaat tussen de gesubsidieerde theaterwereld en de commerciële musicalwereld. Kunst en commercie blijft een lastige combinatie, ook al zijn er natuurlijk geslaagde commerciële theatervoorstellingen te noemen evenals succesvolle kleinere musicals. De scheiding zit diep en verdwijnt niet zomaar, ook als musical en theater elkaars vormen gaan gebruiken zoals bij Adam’s Appels.
Tijdens de voorstelling zat ik voortdurend af te wegen of Olympique dit meende, of het oprecht was al dat zingen en dansen. En omdat ik gewend ben aan de ironie waarmee ze hun voorstellingen normaal gesproken overgieten, zat ik te wachten op iets wat me zou vertellen dat ze natuurlijk niet echt een musical gingen doen. Maar dat deden ze wel. Zonder knipoog of relativering dansten en zongen ze dat hele vreemde verhaal aan elkaar.
Totdat, in een van de laatste scène’s, de muziek weer klonk, een van de personages alweer diep inademde om in zingen uit te barsten en ik alvast dacht: “Ga je NU..” maar onderbroken werd door een van de acteurs die vroeg: “Ga je NU zingen?” En nogmaals, aan zijn collega die al klaarstond en hem bevreemd aankeek: “Ga je ECHT NU zingen?” De ander knikte en barste alsnog uit in een lied, maar ik was tevreden en besloot bij het naar buiten lopen dat ik het een goede voorstelling vond.