De bergen laten Nick Sens al even niet meer met rust. Waar komt de drang vandaan ze, ondanks de mogelijke gevaren, te willen beklimmen?
De vogels zijn uit de lucht verdwenen,
de laatste wolk drijft nu weg.
We zitten samen, de berg en ik,
totdat alleen de berg nog overblijft
(Li Po)
Vanaf hier moet ik verder op handen en voeten. De moskleurige Zwitserse heuvels hebben plaats gemaakt voor een bruingrijze rotshelling. Rondom de top van de Eggishorn, hangt een witte nevel. Vijf grote rotspartijen steken als een drakenrug door de mist. Het is hier zo stil, dat ik soms geluiden hoor waarvan ik weet dat ze er niet zijn. Een koude rilling loopt over mijn ruggengraat. Had ik hier wel alleen omhoog moeten klimmen? Waarschijnlijk niet. Tegelijkertijd, ik ken deze berg. Of althans, ik voel dat ik deze berg ken. Elke keer zie ik wat ik niet eerder zag of wat ik wel eerder zag op een nieuwe manier. Zoals de Schotse schrijver Nan Shepherd zegt in haar boek The Living Mountain, zijn bergen ‘onderworpen aan een wet waarvan we de werking nog nauwelijks kunnen doorgronden.’
Ooit geloofden mensen, die hier in de Berner Alpen woonden, dat in de bergen en de gletsjers eromheen, demonen en duivels rondzwierven. Dat het een helse plek was. Zondige zielen zouden terecht komen in de smalle, diepe spleten in het ijs. En dicht tegen elkaar aangedrukt, bevriezen tot in de eeuwigheid. Als de wind de goede, of beter gezegd, de slechte kant op stond, hoorde je het gillen van de zondaars.
Had ik hier wel alleen omhoog moeten klimmen?
‘Plassen en tanken,’ zei mijn moeder vanuit de bijrijdersstoel. Ik deed mijn ogen open en gaapte. Op de automatische piloot maakte ik mijn riem los en stapte uit. Voor het eerst zag ik de steile rotswanden, die boven mij uittorenden als twee granieten schimmen. Ik begon te trillen, mijn buikspieren trokken zich samen en ik begon op een bijna maniakale manier te lachen. Sinds deze ervaring – ik was veertien jaar oud en voor het eerst in de Zwitserse Alpen – hebben de bergen me niet meer met rust gelaten. En ik hen niet. Maar waarom bezweren de bergen ons op deze manier?
Deze vraag houdt schrijvers en filosofen al eeuwen bezig. De Ierse filosoof Edmund Burke was een fervent wandelaar en maakte meerdere trektochten door de Alpen. Tijdens deze avonturen, werd hij overweldigd door de grootsheid van de bergen. In zijn onderzoek naar dit gevoel, deze staat van zijn, relateerde hij het aan het Sublieme. Dat is een esthetische kwaliteit die verwijst naar het onbevattelijke van wat fysiek, spiritueel, intellectueel of moreel groots is. Het onderzoek resulteerde in zijn verhandeling A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and Beautiful. In dit boek richt hij zich voornamelijk op de emotionele en fysieke effecten van het Sublieme en stelde dan ook dat het Sublieme geworteld is in een combinatie van angst en aantrekkingskracht, van pijn en plezier. Volgens Burke kunnen angstaanjagende dingen een bron van het Sublieme zijn, wat kan verklaren waarom mensen soms een fascinatie hebben voor iets waar ze tegelijkertijd bang voor zijn of afschuw van hebben. De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer zag het Sublieme, in tegenstelling tot Burke, meer als een ‘bewustzijn overstijgende’ ervaring, zoals beschreven in het eerste deel van zijn boek Die Welt als Wille und Vorstellung. Door het ervaren van het Sublieme, zien we volgens Schopenhauer in dat we onderdeel zijn van een groter samenspel.
Toen ik als veertienjarige jongen nietsvermoedend uit de auto stapte in Zwitserland, raakte ik bezworen door de bergen als gevolg van het ervaren van de emotionele dualiteit van angst en aantrekkingskracht, zoals beschreven door Burke. Maar daarna, in lijn met de visie van Schopenhauer, leek ik mezelf te overstijgen en voelde ik me intens verbonden met mijn omgeving. De bergen waren als armen die me zowel omhelsden als in de houdgreep namen.
Wat ben ik meer dan een stofvlok op de schouder van de berg?
Langzaam loop ik achter mijn eigen zwakke schaduw aan. Linkerbeen, rechterbeen. Linkerbeen, rechterbeen. Zweetdruppels meanderen over mijn verhitte rug. Een steen, waarop ik me probeer af te zetten, schiet onder mijn rechtervoet vandaan. Ik knal voorover, maar weet me nog net op te vangen met mijn rechterhand. Het gekletter van de steen die naar beneden dondert, echoot door het dal en tussen de wanden van mijn schedel. Voor zeker een minuut houd ik mezelf roerloos gevangen in deze positie. Ik werp een vlugge blik over mijn schouder naar beneden. De steen ligt op de rand van de afgrond. Een donkere diepte raast vanuit het ravijn naar boven.
Voor Burke lag de ervaring van het Sublieme in de ondervinding van onze fysieke beperkingen ten opzichte van de natuur, iets dat Schopenhauer ook onderschreef. Met haar keien stoot de berg ons gemakkelijk omver, zonder enige moeite bedelft ze ons met haar sneeuwlawines. Wat ben ik meer dan een stofvlok op de schouder van de berg?
Op nog maar een paar honderd meter van de top, valt er een zonnestraal op mijn gezicht, die mijn blik omhoog trekt. Het mistgordijn duwt zichzelf langzaam open en toont de rotsige piek, gehuld in een geelroze deken. Op het bovenste rotsblok staat een groot, gietijzeren kruis. Een teken van dankbaarheid aan God voor het beschermen van de klimmers, maar ook een symbool op de plek die het dichtst bij de hemel zou staan. De zon hangt een stralenkrans om het kruis. Ik draai me om en volg met mijn ogen de route die ik in de afgelopen tien uur heb afgelegd. Ik adem stevig in en uit en word overvallen door een gevoel van overwinning. Mijn mondhoeken krullen zachtjes omhoog. Ik ben er bijna. Ook daarom prijken de Alpenkruizen op de pieken, als een symbool voor de zege. Maar wat heb ik daadwerkelijk overwonnen? Het is uitsluitend een overwinning op mezelf, niet op de berg. De berg kan niet overwonnen of bedwongen worden. Deze beteugeling is een illusie. De berg laat me hooguit toe.
Ik doe mijn rugzak af, zet mijn eerste stap op de hoogste steen en laat mijn blik over het berglandschap glijden. Direct word ik opgeslokt door de zee van grijze golven. Wie zou kunnen aanwijzen waar de bergen beginnen en ophouden? Een rilling vindt zijn weg over mijn ruggengraad. Zou het Sublieme ook te maken hebben met het oneindige? Voor Burke waren deze twee zaken onlosmakelijk met elkaar verbonden: ‘Oneindigheid heeft de neiging om de geest te vullen met een heerlijke gruwel, de meest authentieke en ware test van het Sublieme.’
Naast het kruis staat een ijzeren paaltje met een grijs, vierkant bordje. In zwarte letters staat: ‘Menschen werden kommen und gehen, aber ewig bleiben die Bergen bestehen.’ De oneindigheid is niet alleen gegrond in het ruimtelijke, maar ook in het domein van de tijd. Al miljoenen jaren lang, reikt de Eggishorn hoog naar de hemel. De berg is een gestolde eeuwigheid.
De bergen waren als armen die me zowel omhelsden als in de houdgreep namen
Vanaf het stenen terras voor het chalet waar ik verblijf, tuur ik naar de Eggishorn, de berg waar ik vandaag nog bovenop stond. De aarde heeft zich weggedraaid van de zon, waardoor alleen de vage contouren van de berg nog zichtbaar zijn. Donkergrijs op zwart. Het is een heldere nacht en deze plek kent amper lichtvervuiling. Lichtverschoning, als het ware, waardoor de Melkweg vanachter de bergmassa zichtbaar de hemel in wordt gestuwd. Een gespikkelde streep witte nevel, uitlopend in paarsblauwe stroken. Al fronsend kijk ik naar de sterren, waarvan er meer bestaan dan er zandkorrels op aarde zijn. Ik slik, adem uit en voel diezelfde lach opkomen als toen ik voor het eerst werd overmand door de bergen in de Alpen en vervoerd door het oneindige karakter van de bergen en de sterren.
Deze natuur maakt me nietig. En tegelijkertijd, of als gevolg daarvan, voel ik me juist verbonden met dit alles. Volgens Schopenhauer was dit gevoel en deze kennis over je eigen futiliteit en de onlosmakelijke relatie met de natuur de diepst mogelijk ervaring van het Sublieme. Het is een vreemde gewaarwording. Ik voel me groter, door te beseffen hoe klein ik ben. Ik krijg het gevoel dat ik als mens een klein onderdeel ben van een groter geheel. Zou dit de reden zijn waarom ik me zo aantrokken voel tot de bergen en, met alle gevaren en ontberingen ten spijt, richting de sterrenhemel klauter? Niet uit trots of overwinning, maar uit overgave.
Beeldcredits: Paul Signac, Les Diablerets, 1903, 64×80 cm.