Een psycholoog hoeft niet in leertherapie. Dat is dan weer een meevaller (voor mij). Net als dat een dokter nooit ziek wordt, een advocaat altijd zijn eigen verweer doet, en een leraar geen nascholing nodig heeft. Tenminste, zo oordeelde een commissie psychologen in 2019. De cliënttevredenheidscijfers liegen immers niet en die cijfers zeggen: psychologen die wél in therapie zijn geweest, hadden geen significant gelukkigere patiënten dan psychologen die in plaats ervan een cursus deden. Ik hoef dus in mijn hele carrière als psycholoog nooit te ervaren wat het is om patiënt te zijn.
Het idee alleen al om zélf een verplicht aantal sessies te moeten nemen boezemt me een gespannen gevoel in, alsof je naar de sauna moet met je collega’s en daar vervolgens je beoordelingsgesprek krijgt. ‘Je kan ook gewoon een andere baan zoeken,’ fluistert een stemmetje in mijn hoofd, ‘wacht nou maar gewoon met die opleiding tot de therapie is afgeschaft. Medio 2022, hoe klinkt dat?’ Een tweede stem mengt zich: ‘Je bent toch niet bang voor een paar gesprekjes? Je vertelt mensen zo vaak dat ze hun angsten moeten overwinnen dat je bijna zelf zou vergeten het zelf te doen. Practice what you preach.’ ‘Kop dicht allebei,’ zeg ik, ‘ik ben niet bang.’ Stem één fluistert nog: ‘O nee? Wat nou als je die therapeut kent?’
Een middenweg dan maar: ik besloot het te doen, juist omdat ik het eng vind, maar met wat veiligheidsmaatregelen. Ik zocht iemand die me volledig het tegengestelde leek van mezelf. Ik vond een oudere man met een vriendelijk gezicht in een praktijk hier ver vandaan. Hij had een interessegebied in mindfulness en was ooit geïnterviewd door een internationaal boeddhistisch tijdschrift.
Vooraf aan het eerste gesprek moest ik mijn levensverhaal aanleveren in twee A4tjes. Ook mijn medische voorgeschiedenis, het huisartsdossier, moest ik aanleveren. Elke bult, breuk, zorg en pijn kwam langs. Je zou kunnen zeggen dat mijn (medische) leven als een film aan me voorbijflitste. En dan moest de therapie nog beginnen.
Als psycholoog en schrijver zit ik altijd aan de veilige kant van welk speelveld dan ook: de zijlijn. In het intakegesprek met de boeddhist vielen stiltes als bergkloven. Daar had ik liever de verlossende pauze aangereikt, in plaats van een vraag ‘Wil je even pauzeren?’ te krijgen. Had ik liever iets om handen gehad: iets opgeschreven, in plaats van beschreven te worden. Ik wilde liever iets vinden, dan een bevinding zijn.
De raarste gedachten schieten door je hoofd in zo’n gesprek. Kijkt-ie nou op de klok? ‘Ben ik bij lange na niet erg genoeg’ afgewisseld met ‘ben ik juist te raar’ om dit te vertellen? Zou hij opzien tegen de afspraak? Zou hij uitkijken naar zijn lunch, zou hij een broodje zalm nemen, zijn boeddhisten pescotariër? Zou hij me een ‘typisch kind van mijn tijd’ vinden?
Psychologen worden vaak als ongenaakbaar gezien. Professioneel, emoties uitgeschakeld. Een argument dat begint met ‘Mijn psycholoog zegt’ wordt vaak voor een feit aangenomen, de mogelijkheid dat ze mensen zijn of fouten maken is geëlimineerd. Ik probeer al mijn patiënten te zien als mensen met wie ik samenwerk, een team vorm, om een probleem aan te pakken. Positief dus. Maar als een therapeut een pokerface opzet, is het lastig om die basishouding van positiviteit en acceptatie erin te lezen. Het idee dat een therapeut over je zou kunnen oordelen, schrikt af. Ik snap nu een klein beetje waarom je dat zou kunnen denken. Als behandelaren zouden weten hoe eng het is om behandeld te worden, dan zouden ze je al prijzen voor het feit dat je durft binnen te stappen.
Ook het typen van deze column voelt als een saunabezoek c.q. functioneringsgesprek. Maar ‘Hoe vind je zelf dat het gaat?’ is zo’n gekke vraag nog niet. Liever dat de therapeut het aan jóú vraagt dan dat hij de diagnose in gedachte al klaar heeft. Als je in leertherapie één ding leert, is het de grootte van je eigen onwetendheid en dat je als therapeut in principe blanco bent. Als ik nu plaatsneem tegenover een patiënt die onwennig aan een nagel plukt, en aan mij vraagt ‘Wat denkt u dat ik heb, want ik weet het écht niet meer!’ dan zeg ik ‘Ik weet ook heel veel dingen niet.’
De dag dat alle spiegels stuk gingen
Op de dag dat alle spiegels stuk gingen
smolt het ijs in de ijscozaak
weerspiegelde de danszaal altijd een oneven aantal benen
hadden toiletten ramen, waren alle dames
in paskamers mooi zoals ze zijn
weigerde het water de lucht te tonen, vertoonde ze haar eigen spinsels
stonden camera’s perplex
reden wagens rondjes
keken mannen elkaar in de ogen, zagen ze jochies
we zullen naar onszelf kijken, we beloven het! smeekten de mensen,
alleen kijken doet zo’n pijn!
maar de spiegels bleven onbewogen zoals spiegels zijn.
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Melcher Oosterman is een freelance illustrator uit Rotterdam. Zijn werk bestaat vooral uit tragische en humoristische karakters die stiekem als een soort zelfportret fungeren. Naast commercieel werk houdt Melcher zich bezig met persoonlijke projecten zoals het maken van strips, bedrukken van t-shirts en het brouwen van bier.