Afkomstig uit een klein gezin en opgegroeid zonder ooms of tantes, kreeg Ferry Wieringa er bij zijn trouwen een grote schoonfamilie bij. Het contact bleef met de jaren beperkt tot verjaardagen, huwelijken, ziekenbezoek en begrafenissen. Tot zijn vrouw besloot haar ooms en tantes te gaan tekenen. Zes weken lang verschijnt elke dinsdag een verhaal.
Piet woont in een straatje met aan beide kanten een smalle stoep waar je tegenliggers zijdelings moet passeren. Werp je door de raampjes een blik naar binnen dan kijk je de bewoners in hun koffiekopje. Het uitzicht van bewoners stuit op geparkeerde auto’s.
We hadden gehoord dat Piet voor Kerst zijn huis groots versierd had. We konden langskomen, ja hoor. Maar niet op zaterdag – dan komt zijn zoon altijd langs en halen ze in de supermarkt magnetronmaaltijden voor de hele week. Op dinsdag en vrijdag wordt hij opgehaald door de dagopvang. Het werd een maandag.
Piet zit in een fauteuil pal achter het raam en ziet ons niet staan. Hij is bezig met zijn afstandsbediening. Het verbaast me dat zijn stoel daar staat, hij zit er te koop. Zijn vrouw was het uithangbord, Cobie legde de contacten. Piet stond altijd verscholen achter haar. Werd hem op een verjaardag gevraagd of hij iets wilde drinken dan keek hij opzij voor het antwoord. Nu gaat hij zelden nog op visite. Ik klop op het raam en met hulp van de stoel met lanceermechaniek komt hij omhoog en schuifelt achter zijn rollator richting voordeur.
‘Nou, dit is het.’ We staan in de huiskamer nog met onze jassen aan als Piet gelijk maar de rondleiding wil beginnen. In de vensterbank staan vier winters geklede poppen. Het zouden broers van de kerstman kunnen zijn. Dikke buik, lang krullerig haar, een brilletje van ijzerdraad, rode konen. Ze staan naar de straat gericht alsof ze parade maken voor de kerstshow die binnen plaats heeft.
Ik loop de kamer rond. Piet is bezig geweest. Vrijwel de hele kamer is in beslag genomen door een dorp van miniatuurhuisjes. Er is een wintersportoord verrezen. Van de bank tot aan de tuindeur en van daarlangs via de keuken tot aan het halletje met de wc. Er klinkt muziek, geluiden van mechaniekjes, scharniertjes, kabeltjes, motortjes. Een kabelbaantje met zitjes beweegt over een afstand van 10 centimeter heen en weer. Er zijn kerken, molens met draaiende wieken, er is een stationnetje, een brandweerkazerne, middenstand in de vorm van snoepwinkels, bakkers, slagerijen, kroegen, maar ook een theater en een muziekkapel waar een koor staat te zingen en waarvan de leden van links naar rechts bewegen. Piet: ‘De hond die ernaast zit kan ook blaffen. Maar die heb ik uitgezet.’
Tussen de verlichte huizen en gebouwen zijn ook rotspartijen aangebracht, rijtuigen geplaatst. Voetgangers staan in de straten, elektrasnoeren zijn weggewerkt. Het dorp is met stedenbouwkundig plan en oog voor detail gebouwd.
‘Wat een werk,’ zeg ik. ‘Dat u daar zin in had.’
‘Ja, dat wel. De spullen stonden boven. Elke keer zette ik twee dozen op mijn schoot en met de traplift in de laagste versnelling ging ik naar beneden. Daar pakte ik ze uit en zette de huizen in elkaar. ’s Middags weer twee dozen.’
‘Jeetje, wat een klus.’
‘Ja, dat wel. Het duurde veertien dagen.’
We gaan zitten. Naast zijn stoel hangt een portret van Cobie. Op een kast prijkt ook nog haar beeltenis in een aan haar gewijd altaartje. Bovenop een puzzelboekje ligt een grijper voor de post – bukken gaat niet meer. Zijn haar is oranje geverfd. Hij was altijd rossig.
‘En straks weer alles afbreken. Waarom heeft u het eigenlijk gedaan?’
Hij zegt niets, er verschijnen tranen in zijn ogen. Maar dan: ‘Voor Cobie.’ En hij valt weer stil.
De huisjes en de versiering waren jaarlijks Cobie’s pleziertje.
Bij een tweede kop thee vraag ik: ‘Zeg Piet, als je hier ’s avonds zo alleen zit, stel je jezelf dan nooit voor hoe het zou zijn als je een kabouter was…’ Hij kijkt me vragend aan, zijn ogen twinkelen. ‘Dan heb je ineens die hele stad voor jezelf. Huizen, kroegen, winkels allemaal voor het uitkiezen. Waar zou je dan gaan wonen?’
Hij heeft weinig bedenktijd nodig en wijst aan. ‘Die, die met dat balkon. Die vind ik leuk.’ Ik loop naar een vrijstaand huis van drie verdiepingen. ‘Deze?’ Hij knikt. Een huis met schuin dak en dakkapel, een mooie voortuin, een laag houten tuinhek. Achter een groot raam zijn saxofoons en violen ter grootte van een lucifer uitgestald. ‘Muziekhandel’ staat er op de gevel. Boven de winkel het woongedeelte. Tussen de middag geurt het er vast naar de warme maaltijd.
Twee weken later zijn we terug in zijn straat. Ditmaal voor een bezoek aan zijn jongere broer die schuin tegenover hem woont. Na afloop gaan we even bij Piet langs. Hij zit in zijn stoel tv te kijken. In de huiskamer is het modeldorp verdwenen, weggeborgen op zolder.
‘Familie Overdijk’ van Monica Overdijk (www.monicaoverdijk.nl) is tot 17 juni te zien in Amsterdam-West in de etalages van ‘Kunsttraject’ in de Dirk Hartoghstraat 41 en 45; Van Heemskerckstraat 42 en 46; Roggeveenstraat 109 en 165. Toegang vrij, dag en nacht te bezoeken.