Daan Steinebach gaat op zoek naar de betekenis van ‘thuis’. In een drieluik essays wil hij voor Hard//hoofd de idee thuis verkennen, het omverwerpen, en dromen over een alternatief.
Aan de muur van mijn ouderlijk huis hing lang een foto van een landschap. Dreigend door de donkere wolken in zwart-wit, met op de voorgrond een weg van losjes gelegde keien die in de verte verdwijnt richting een eenzame boerderij in een eindeloze leegte van weilanden en heel in de verte een klein bos, geflankeerd door de dreigende watermassa van de IJssel. In de muur van die boerderij staat de naam van mijn familie gebeiteld, met voorletters van generaties voorouders. Die plek, langs de IJssel, is al eeuwen het thuis van mijn familie.
Als mij gevraagd wordt waar ik vandaan kom kan ik altijd nog naar die foto wijzen, geen paspoort nodig
Dat idee heeft iets machtigs. Niet op een sentimentele manier, met mij heeft die plek maar weinig van doen, op wat jeugdherinneringen na. Nee, het is abstracter, maar juist daarom persoonlijk: dat er een thuis is dat zowel mijzelf als de staat, Nederland, overstijgt. Precies door het concrete, die plek en geen andere, waar al mensen zoals ik woonden voordat ik bestond, of mijn ouders of zelfs mijn grootouders, voordat Nederland bestond, geeft mijn bestaan, zo veel later en heel ergens anders, grond onder voeten. Als mij gevraagd wordt waar ik vandaan kom kan ik altijd nog naar die foto wijzen, geen paspoort nodig.
Nergens is de staat verder weg dan daar, op die oude grond. Daarmee bedoel ik niet dat het een lege ruimte is, natuurlijk is dat ook Nederland en ligt daar ook wel ergens een paspoort in een la. Ook heb ik geen behoefte grootse conclusies uit mijn afkomst te trekken. Wat ik wil zeggen is veel eenvoudiger. Dat het leven doorgaat, ook al houden dingen op. De staat is ook maar een ding, even vergankelijk als de hamer die over het erf zwerft.
Insluiting is uitsluiting
Het idee voor deze essays ontstond tijdens het schrijven van mijn scriptie – over EU-burgerschap tijdens de vluchtelingencrisis. Ik ontdekte de machteloosheid van het Europese project tegenover de calamiteit van naakte lichamen die zich opdringen aan de poorten van Europa. De kosmopolitische belofte van de EU: een plaats voor iedereen (of eigenlijk is hij negatief: nooit meer uitsluiting), bleek volkomen betekenisloos nu echte uitgeslotenen zich meldden. Maar ik ontdekte ook dat het onmogelijk is om dit te begrijpen zolang je binnen de grenzen van het steriele juridische denken blijft. Het idee dat het recht een losse, onafhankelijke discipline is bleek tegelijkertijd ongelooflijk pretentieus en naïef. Steeds meer besefte ik dat dit geen oefening was in empathie met vluchtelingen, maar dat het over mij ging. Over mijn thuis, mijn leven.
Giorgio Agamben weet de crisis echt onder ogen te komen: leven en recht zijn niet meer van elkaar te onderscheiden, maar als een gordiaanse knoop met elkaar verward. Vluchtelingen (maar niet als enigen) representeren de groeiende kloof tussen geboorte en natiestaat. Het kamp is die kloof, een wanhopige poging de orde te herstellen. Agamben definieert het kamp niet aan de hand van de misdaden die er worden begaan, maar door de juridische structuur of eigenlijk de afwezigheid ervan. Het kamp als non-ruimte is een plek waar er daadwerkelijk geen onderscheid is tussen recht en leven: met elke handeling wordt beslist over het naakte leven van degenen die er in zijn gevangen. En daarmee, en dit is belangrijk, ook over hen die er buiten staan: elke uitsluiting is óók een insluiting, elke negatie ook een affirmatie, elke keuze voor ook een keuze tegen.
Mijn paspoort maakt evenzeer deel uit van het kamp als het prikkeldraad en de wachttoren
Het uitsluiten van de Joden was in die zin niet een daad van haat, maar een gruwelijke poging een zuiver Duits volk te produceren – een volk waarin geboorte en natie, bios en zoè, naakt en politiek leven weer samenvielen. En zo zijn de doden aan de Middellandse Zee, de erbarmelijke omstandigheden in azc’s, in de kampen in Turkije en Libanon, een vergelijkbare poging die verhouding te behouden. Onvergelijkbaar in praktijk met de kampen van de nazi’s, maar in hun politieke betekenis niet minder angstaanjagend. Maar het engste aan dit alles is het besef dat mijn paspoort, met het chique imitatieleer en het gouden opschrift evenzeer deel uitmaakt van het kamp als het prikkeldraad en de wachttoren. Het kamp vangt iedereen, we zijn allemaal vluchtelingen.
We zijn ons oude thuis definitief verloren. De oude categorieën van publiek en privé, biologisch en politiek leven, thuis en niet thuis zijn betekenisloos. De conclusie die zich langzaam opdringt is dat er geen weg terug is en dat de enige weg vooruit een nieuw begin is. Niet uit utopische hoop, maar omdat anders, zegt Agamben, het ‘politieke overleven van de mensheid’ niet denkbaar is.
We zullen moeten leren thuis te zijn buiten de staat. Het kamp en de vluchteling zijn de gruwelijke symbolen van het verlies van het thuis in de staat, maar misschien ook een aanknopingspunt, startpunt voor een weg vooruit. Als de verschroeide aarde na een vulkaanuitbarsting.
Giorgio Agamben stelt ‘aterritorialiteit’ voor: staten zonder ruimtelijke bepaling
Giorgio Agamben suggereert dat we, burgers, ‘onszelf moeten herkennen als de vluchtelingen die we zijn’. Hij stelt voor dat we in de plaats van het ius (het recht) van de burger uit moeten gaan van refugiem, het ballingschap, van het individu. In plaats van het ‘iedereen’ van de mensenrechten, een niemand, een niets. Dit lijkt misschien semantiek, maar is het niet. Territoriale staten zoals we ze kennen zouden verdwijnen. Agamben stelt ‘aterritorialiteit’ voor: staten zonder ruimtelijke bepaling en die dus tegelijk met andere staten bestaan in hetzelfde gebied. Jeruzalem als hoofdstad van zowel de Israëlische als Palestijnse staat, van twee door elkaar levende politieke gemeenschappen die elkaar niet bedreigen, maar aanvullen.
Wat er moet gebeuren is het los denken van natie, geboorte, territorium en staat. Met andere woorden: we zullen moeten leren te zijn wat we bij geboorte zijn: naakte lichamen. Zonder ons nog te identificeren met de staat. Patricia de Martelaeres advies te vertrekken als je het beu bent, op vakantie of voorgoed, zouden we ter harte moeten nemen. Niet door per se te verplaatsen, maar door het huis van de staat te verlaten.
Dat is niet eenvoudig. Het vraagt een herformulering van alles wat we dachten te weten. Niet alleen over politiek, maar over het leven zelf.
‘i am a thing’
In 2013 zat de Belgische acteur en regisseur Benny Claessens op een strand in Spanje. Vijf uur lang keek hij naar het strand, naar de spelende kinderen, een aanzoek, een poserend meisje op een rots. Hij vroeg zich af waarom hij wel zo lang naar een strand kon kijken en niet naar theater. In de notities In july 2013/I was in Spain die NTGent later zou publiceren opperde hij: ‘maybe because it left me alone/it allowed me to watch/i didnt have to relate’. Claessens besloot het strand naar het theater te brengen, wat resulteerde in Learning how to walk, een voorstelling die geen voorstelling is, geen drama, geen tragedie, maar ook geen experiment. Als het iets is, is het leven, ontdaan van alles.
Vijf volwassen mensen verschijnen op het podium van de grote zaal in de Stadsschouwburg in Amsterdam. Op het podium ligt, in een decor dat een schouwburgzaal in Gent voorstelt, die verdacht op die in Amsterdam lijkt, een blok wit gips. Simpel, langwerpig. Eén voor één stappen de acteurs (‘acteur’ dekt in dit geval de lading niet, want er waren geen personages om te spelen) op het blok en springen eraf, eerst voorzichtig dan steeds enthousiaster.
Misschien een uur later: de vijf lopen samen over het podium en wijzen dingen aan in de zaal en benoemen het in hun eigen talen (Engels, Nederlands, Frans, Spaans, Ests).
Benny Claessens schrijft:
the consequence of western civilisation is probably
that in public
but also in private life
we play and pose a lot
i think playing might not be interesting
if most of reality consists of playing
then why should i play theater
and maybe theater is the place
to face an unbearable and unavoidable truth about us
a physical and concrete reality
flesh blood organs brain
all we are
and maybe the unbearable truth is that we are not more tha[n] that
“inside me there is no inner richness or world. i am a thing”
Learning how to walk is een poging opnieuw te beginnen. Zoals de delen heten: leren lopen, spreken, aanraken, alleen zijn (het podium was twintig minuten lang leeg), leren sterven. Al die dingen, van de meest basale handelingen tot de grootste thema’s worden als nieuw bekeken, als voor de eerste keer, als kinderen op een strand in Spanje.
Ik vergat vier uur lang dat ik in een theater was. Wat te zien was waren mensen, dingen, wezens van vlees en bloed.
Wat Benny Claessens, met Lara Barsacq, Elsie de Brauw, Lisi Estaras en Risto Kübar (ere wie ere toekomt) lukte is een ruimte creëren waarin niets nog vanzelfsprekend is. Het leven in haar eigen, eigenaardige vorm – alleen nog naakt bestaan, vrij van iedere norm. Het lukte ze om in de zeer genormeerde, formele omgeving van het theater het tegenovergestelde te bereiken. Naakt, uitgebeelde seks en de daar logisch op volgende plas, jezelf wassen in teilen; allemaal op het podium voor publiek. Het was binnen het stuk provocerend noch schokkend. Zonder normen is het niet mogelijk om geschokt of geprovoceerd te worden. Immers: waarom dan? Ik vergat vier uur lang dat ik in een theater was. Wat te zien was waren mensen, dingen, wezens van vlees en bloed. Niets meer. Geen performance, maar leven.
Het duidelijkst werd dit na het stuk. Er was geen einde met applaus, slechts de mededeling dat het stuk voorbij was en Lara Barsacq die, gehuld in een grote lap, de zaal in liep met een microfoon. Ze ondervroeg het langzaam vertrekkende publiek. Buiten het feit dat dit confronterend was – iemand die zojuist nog naakt over het podium liep stond nu, nog bijna even naakt, voor me en drukte een microfoon in mijn gezicht en vroeg me haar performance te beoordelen – was er nog iets anders. Toen de lap even van haar borst viel, die even daarvoor met de rest van haar lijf nog in het volle zich was geweest, verontschuldigde ze zich met een giechel. Schaamte, verontschuldiging: de norm was weer in werking gesteld. De betovering was verbroken, de lichten waren weer aan. De performance was weer begonnen.
We moeten leren leven zoals we zijn, het politieke, ethische, publieke leven niet te onderscheiden van het onzegbare, fysieke leven
We moeten weer leren lopen. Leren leven zoals we zijn, het politieke, ethische, publieke leven niet te onderscheiden van het onzegbare, fysieke leven. Stoppen met de performance, alleen maar bestaan. Veel meer dan wat losse gedachten heb ik niet, maar misschien is dat genoeg. Terug naar de oude grond, vergeten dat je in een theater bent. Het is een begin, misschien het begin van hoop. Als dat alles is wat we hebben in een donkere wereld, hebben we al heel veel.
Daan Steinebach (Utrecht, 1995) is schrijver en begint het liefst over alles een discussie. Hij studeert internationaal recht, eerder Nederlands recht en filosofie.
Eline Schipperen is in het dagelijks leven enorm gefascineerd door de mens. Waarom doen we wat we doen? En wat heeft dit voor invloed op de samenleving? Als illustrator verwerkt ze deze fascinaties in haar werk.