Alexander van der Weide zag op Facebook een filmpje van een slingeraap dat overladen werd met likes en hartjes – en voelde zich er hoogst ongemakkelijk bij.
In het wiebelige smartphoneperspectief werd ingezoomd op een babyaap die met fijngesneden gezicht langs de lens keek. Zijn ogen waren helemaal zwart, zonder iris, zonder herkenning ook van de menselijke mores om hem heen – hij leek zich niet bewust van de hand die hem vasthield, de filmer die hem filmde of de vertederde Amerikaanse stemmen die klonken op de achtergrond. Het diertje leefde, natuurlijk, in een andere wereld, een andere habitat: eentje zonder menselijke taal en cultuur.
Dit filmpje van de slingeraap zag ik op Facebook voorbijkomen. Onder de clip stonden ‘schattig’-uitroepen, hartjes. Terwijl het dier bij mij vooral een onbepaalde angst opwekte. Waarom voelde ik me onbehaaglijk? En waarom werd dit gevoel van onbehagen nog eens versterkt door het plezier van de comments eronder?
Twee dingen bevreemdden mij aan de Facebookclip: dat het apengezichtje iets menselijks had maar ook iets onmenselijks, iets anders. En dat juist die dierlijke kant botste met de gepolijste leefwereld van de Facebookgebruikers. Ik wil erachter komen waarom het aapje juist in de virtuele omgeving van Facebook onbehagen bij me opwekte.
Wie kijkt mee?
Ik scrol regelmatig door Facebook. Voor mijn werk gebruik ik het als communicatieplatform waarop ik online artikelen deel. Ik werk als hoofdredacteur van een online filmmagazine voor jongvolwassenen en de social media zijn onmisbare kanalen voor het “bereik” van de gepubliceerde stukken.
Verder gebruik ik het natuurlijk ook op persoonlijke gronden. Als ik een succes heb behaald, deel ik dat soms (‘door naar de halve finale Poetry Slam’). Als ik een mooie foto van mezelf tegenkom, kan ik die gebruiken als profielfoto. Ik houd contact met een grote groep mensen die ik anders uit het oog zou verliezen – studenten die ik tijdens mijn uitwisselingshalfjaar in Berlijn heb ontmoet, mensen van mijn middelbare school, familie, oud-collega’s. En nog een hele schil aan mensen daar omheen, mensen die in mijn “netwerk” terecht zijn gekomen – mensen die ik een keer ontmoet heb, vluchtig, vrienden van vrienden, de invaller tijdens dat ene voetbaltoernooi, een leuk meisje van een huisfeestje in Lissabon drie jaar geleden.
De paradox is dat dit communicatieplatform (‘Met Facebook ben je verbonden en deel je alles met iedereen’, aldus de tamelijk verontrustende bedrijfsslogan) grotendeels onpersoonlijk is. Natuurlijk kun je door middel van persoonlijke chatberichten persoonlijker contact hebben met mensen, maar dat kan ook via WhatsApp – en daar gaat het nu niet om. Het onpersoonlijke aan Facebook bestaat uit twee elementen: transparantie en de commerciële insteek.
Onze online profielen zijn geconstrueerde weerspiegelingen van wie we willen zijn in een quasi-openbare en quasi-transparante gemeenschap.
Als je mensen vraagt iets van zichzelf te delen en zichzelf zichtbaar te maken aan een grote groep, dan is de kans groot dat mensen niet het lelijke of het ongepaste tonen. De plek waar ze iets delen, de social media, is daarbij een snelwerkend communicatieplatform waarop persoonlijke informatie tegen je gebruikt kan worden – in commerciële zin (hier kom ik later nog op terug) of in de vorm van reputatieschade en sociale uitsluiting. Een afstervende teennagel, de totale ontreddering na een familieruzie of de schaamte tijdens een voorstelrondje – zulke persoonlijke ervaringen zijn gewoon niet zo geschikt om te delen op Facebook. Te meer het onduidelijk is met wie je iets deelt – je staat voortdurend in contact met een enorme, diffuse groep kennissen en passanten genaamd “vrienden”, waarvan je niet eens weet wie er op dat moment online zijn en over je schouder meekijken. In deze onpersoonlijke en berekenende omgeving ontbreekt de vertrouwelijkheid en de vrijheid om je anders voor te doen dan als een voordelige versie van jezelf. Onze online profielen zijn geconstrueerde weerspiegelingen van wie we willen zijn in een quasi-openbare en quasi-transparante gemeenschap. Massaal delen we onze linkjes, foto’s en geënsceneerde levensgebeurtenissen – zolang ze maar bijdragen aan een zelfbeeld dat we willen overbrengen aan de Ander. O wat zijn onze digitale profielen geperfectioneerd en ‘leuk’!
Uiteindelijk leidt dit ‘delen’ van ‘alles’ met ‘iedereen’ paradoxaal genoeg tot enerzijds onderscheidingsdrang en anderzijds kuddegedrag en imitatie. Aan de ene kant willen we onszelf onderscheiden van anderen met de mooiste foto’s, de interessantste prestaties, de vermakelijkste linkjes (zie het slingeraapje). Tegelijkertijd bestaat ons sociale netwerk uit mensen van min of meer dezelfde sociaal-economische of culturele achtergrond, die zich op min of meer dezelfde manier uiten – wat weer leidt tot, en hier is al veel over geschreven, “bubbels” of echokamers. Plekken waar de hele tijd één groep met zijn spiegelbeeld praat, in plaats van in gesprek te gaan met de verscheidenheid van de samenleving en de wereld.
Facebook draait om gezien worden en elkaar beïnvloeden, niet om echte verbinding en persoonlijke ontmoetingen.
Natuurlijk heeft Facebook ook voordelen, zoals de mogelijkheid om aansluiting te vinden binnen bepaalde interessegroepen of het op de hoogte te blijven van allerlei evenementen, artiesten, nieuws en musea. Maar de eerdergenoemde dynamieken leiden over het algemeen tot polarisatie, valse verlangens en onoprechte persona’s. Facebook draait om gezien worden en elkaar beïnvloeden, niet om echte verbinding en persoonlijke ontmoetingen. Tegenstellingen tussen zelfstilering en transparantie, het persoonlijke en het collectieve, verbondenheid en onderscheid, blijken niet te overbruggen.
De menselijke maat verdwijnt niet alleen door de sociale voorwaarden van Facebook. Ook de commerciële aard van het bedrijf staat menselijk contact in de weg. In ruil voor het delen van onze profielfoto’s, clips en meningen, geven wij namelijk data aan Facebook en worden we vrij handelswaar voor commerciële partijen. Informatie over onze voorkeuren wordt bijgehouden en verkocht aan bedrijven die middels op maat gemaakte aanbiedingen en pop-ups onze verlangens kunnen aanwakkeren en te gelde maken. Op Facebook zijn we dus niet zozeer menselijke individuen, maar eerder statistieken voor hongerige algoritmen.
Gitzwarte ogen
Terug naar het slingeraapje. Van hem is een statement gemaakt, een digitale karikatuur die een glimlach moet toveren op onze Facebookgezichten: wat een schattig kereltje! Maar als je goed kijkt en luistert, is hij helemaal niet de levende knuffel die wij van hem maken. Het slingeraapje ontglipt aan het menselijke sjabloon van dit Facebookfilmpje. Hij is zich er niet van bewust dat hij bekeken wordt, dat hij een bepaalde rol moet spelen. Hij herkent ons niet als mensen, laat staan als Facebookgebruikers, hij is anders, met zijn vacht, zijn gitzwarte ogen, zijn zwarte klauwtjes. En het paradoxale is: juist deze andersheid leidt eerder tot menselijkheid dan de gepretendeerde transparantie van Facebook (“alles delen met iedereen”). Omdat het aapje in zekere zin ‘ontglipt’ aan de onpersoonlijke omgangsvormen van het communicatieplatform en zichzelf toont zoals het eenvoudigweg is, worden we aan het denken en voelen gezet en moeten we ons persoonlijk verhouden tot dit dier.
Het online medium blijkt geen ruimte te bieden voor een ‘onvoorspelbaar’ en ‘ander’ levend wezen dan de volgzame Facebookgebruiker.
De onbekendheid van het slingeraapje houdt ons een spiegel voor: misschien zijn onze social-media-regels en -wensen wel niet vanzelfsprekend. Misschien is dit Facebookfilmpje wel níét ongecompliceerd en vermakelijk. Misschien is de digitale veilige wereld waarin we ronddwalen wel niet zo ongevaarlijk of normaal. Want: het aapje ontsnapt in zijn grilligheid aan de regels van het virtuele communicatiespel – er blijkt geen ruimte te zijn voor zijn ongebreidelde natuur. Hij mag niet iets anders zijn dan schattig voor de Facebookcommunity. Het online medium blijkt geen ruimte te bieden voor een ‘onvoorspelbaar’ en ‘ander’ levend wezen dan de volgzame Facebookgebruiker. Een conflict wordt geopenbaard: als je afwijkt van het berekende menstype van Facebook, werkt het platform niet en komt het sociale verkeer in gevaar. We moeten transparant zijn en dus hetzelfde.
Het aapje is echter anders.
Anders maar levensecht
Misschien is dit onbekende wel waar communicatie begint. Bij een confrontatie met het niet-begrijpen. Communicatie veronderstelt altijd een ander, en deze ander verschilt noodzakelijkerwijs van het zelf. In het communiceren verhoudt je jezelf tot dit andere; er vindt contact plaats, uitwisseling. Juist omdat bepaalde kanten ondoordringbaar blijven, ontstaat de mogelijkheid om in waarachtig contact te staan.
Arnon Grunberg zei het in een Volkskrant-column zo: ‘Alles wat echt is, blijft verborgen’. Er zit dus iets echts in het niet-transparante, in het onbekende, in het andere. Of het nou iemands oorlogsverleden is, iemands seksuele voorkeur voor donkere mannen, of de schors van een boombast, het zonlicht door een bladerdak, de belevingswereld van een slak. Allemaal is het op een bepaalde manier anders en tegelijkertijd levensecht. Je leeft ermee samen, dus je moet je ertoe verhouden.
Als we ‘alles’ met ‘iedereen’ zouden ‘delen’, zou er een fundamentele voorwaarde van ons menszijn verdwijnen en zou verbinding júist onmogelijk zijn.
In kunst, bij uitstek een communicatiemiddel, heeft het onbekende ook een functie. De fotograaf Sally Mann zegt daarover: ‘I like to make people a little uncomfortable. It encourages them to examine who they are and why they think the way they do.’ Misschien is niet alle communicatie ongemakkelijk, maar aan communicatie tussen twee mensen, of tussen een mens en een dier, tussen mens en wereld, zit ook altijd de ongemakkelijke kwaliteit van het andere, het onkenbare. Dit nodigt uit om de eerste oppervlakkige, gelijkschakelende blik te verdiepen en de complexiteit van jezelf en de ander (en de relatie tussen die twee) te onderzoeken.
Mijn vriend Nathan bijvoorbeeld heeft zijn vader verloren aan zelfmoord, hij valt op mannen en werkt als investment banker. Hij heeft ook een jaar in Colombia gewoond. Hij houdt niet van voetbal of literatuur. Hij kan ontzettend goed praktische klussen klaren (een vloer leggen bijvoorbeeld) en heeft oog voor het karakteristieke – hij wijst me na een jazzconcert op een grijsharige vrouw met roze-gele sneakers. We zijn vrienden, we verschillen en zijn het soms met elkaar oneens. Als ik met hem praat, over zijn werk of Colombia bijvoorbeeld, dan wordt mijn wereld groter, anders, vreemder, meer verscheiden.
Er is dus niets menselijks aan de transparantieclaim van Facebook. Als we ‘alles’ met ‘iedereen’ zouden ‘delen’, zou er een fundamentele voorwaarde van ons menszijn verdwijnen en zou verbinding júist onmogelijk zijn. Persoonlijk contact kan alleen plaatsvinden tussen twee wezens die elkaar niet kunnen omvatten, die verschíllen. Juist in die gecompliceerde andersheid zit de vraag besloten die ons tot mens maakt. De vraag waar geen ander antwoord op is dan het leven zelf, in zijn onuitputtelijke, veelvormige, grillige vorm.
Dit essay is onderdeel van een drieluik over hedendaagse communicatie. Dit was het tweede deel.