In de jaren negentig was alles anders op de boerderij van Willems ouders. De melkmachines hadden nog geen plaats gemaakt voor een melkrobot en Willem hielp mee met melken. Kijk hier voor de overige delen van deze serie.
‘Het melken is pas klaar als het al een tijdje donker is,’ zei mijn twee jaar oudere zus in het tanklokaal. Ze wees naar het raam waar op dat moment het daglicht nog doorheen kwam. Ik was onder de indruk. Zelfs als je vader nergens naartoe hoeft om zijn brood te verdienen, ontgaat je veel. Het was de eerste keer dat ik meehielp met melken. Tot dan had ik alleen de koeien van de wei naar de stal gejaagd en kon ik vervolgens naar binnen, naar de tv.
Er was veel te doen. We gaven de kalfjes melk, veegden het kuilgras aan op de voerbanen en hingen net uitgewassen uierdoeken aan de waslijn in het tanklokaal, want daar was het warm. Tussendoor gingen we de melkstal in, het trapje af, en stonden we in de put tussen de koeien waar het echte werk plaatsvond. Steeds opnieuw keek ik door de smalle opening in de muur. Daarachter stonden de koeien die nog gemolken moesten worden. De eerste paar keer dat ik keek, leek de koeienmeute telkens even groot. Op een gegeven moment merkte ik, tot mijn opluchting, dat de groep kleiner werd. Als er zes nieuwe koeien de melkstal in liepen, zag ik hoeveel verschil dat daar achter maakte.
‘Nog een half uurtje,’ zei mijn vader.
‘En dan alles schoonmaken,’ zei mijn zus, ‘dat duurt ook wel even.’
Met z’n tweeën gingen we weer naar het tanklokaal.
‘Zie je?’ zei mijn zus.
Ik keek uit het raam. Het was inderdaad al donker buiten. Dat dit altijd zo lang duurde en dat mijn vader dit al jaren achtereen deed – iedere ochtend, iedere avond – al voordat ik bestond, daar kon ik met mijn hoofd niet bij.